Zoodra de mensch de wilde dieren, vooral runderen, had leeren temmen, benutte hij deze voor het moeizame werk van het omwoelen van den akker, wat tot dan als handenarbeid met de hak moest geschieden. De primitieve p., zooals die nu nog o.a. in Palestina in practijk te zien is, was feitelijk niets anders dan een zwaar soort hak met langeren steel voor het aanspannen der trekdieren. Een eenigszins gekromde boomtak met haakvormige vertakking, welke haak later aan de voorzijde met plaatijzer beslagen werd, deed eveneens als p. dienst. Deze primitieve haakploeg vormt den grondvorm voor de tegenw. geperfectionneerde ijzeren of stalen p., die het niet alleen mogelijk maken den grond tot zekere diepte: de zgn. ploeg- of bouwvoor, los te snijden, maar tevens om hem te keeren en te verkruimelen, om onkruid te vernietigen en meststoffen, vooral stalmest onder te brengen.
De p. bestaat uit een houten, ijzeren of stalen ploegboom, die aan de achterzijde overgaat in of verbonden is met de zuil of laars, waaraan weer schaar,rister of strijkbord en zool bevestigd zijn. De ploegzuil en de daaraan bevestigde ploegdeelen worden gezamenlijk ploeglichaam genoemd. Om den p. een meer regelmatigen gang te kunnen geven en hem beter te kunnen hanteeren, is de boom aan de achterzijde mede voorzien van een staart (soms twee), terwijl voor de regeling van breedte en diepte aan de voorzijde van den ploegboom een stelinrichting of regulateur is aangebracht, waarmede een inrichting, bijv. trekstang, voor het aanspannen der trekdieren in verband staat. De p. kan aan de voorzijde al of niet ondersteund zijn. Ontbreekt een ondersteuning, dan spreekt men van balansploeg, bestaat de ondersteuning uit een verticaal verstelbare staaf, eindigend op den grond in een voet of een wiel, dan noemt men zulks een voetploeg resp. radploeg. Dep. met twee vaste raderen (waarbij de ploegboom voor het gemak draaibaar om zijn as aan het wielstel verbonden is, o.a. bij den Melotteploeg) vormt een overgang naar den karploeg, waarbij de ploegboom op een losse kar rust.
Bij het voortbewegen van den p. door den grond snijdt de schaar de voor horizontaal los, heft den grond op, die daarna op den rister schuift, die door zijn bijz. vorm: schroef- of cylindervorm (Ruchadlorister) of een tusschenvorm van beide (den zgn. Amerikaanschen rister), den grond daarna meer of minder volkomen keert, waarbij hij minder sterk of sterker verkruimeld wordt.
De zool, een nagenoeg horizontaal geplaatste stalen plaat, verzekert een rustiger gang van den p. Veelal gebruikt men bij het ploegen nog een kouter of ploegmes, hetwelk vóór het ploeglichaam aan den boom bevestigd den grond verticaal lossnijdt. In plaats van een meskouter wordt ook wel een vast of draaibaar schijfkouter gebezigd; het neuskouter of vin is een klein meskouter, direct op de voorzijde van de schaar aangebracht. Om bij het ploegen van gras- of klaverland een dunne zode te kunnen afsnijden, die dan in de voorafgaande ploegvoor terecht komt, wordt aan den ploegboom nog vóór het kouter een zgn. voorschaar, schilkouter of stroopschaar bevestigd.
Met een p. met vast aan den ploegboom bevestigd ploeglichaam is het slechts mogelijk den grond t.o.v. den ploegboom in één richting (meest naar rechts) te keeren. Dit heeft zijn bezwaren in heuvelachtige terreinen en bij kleine perceel en, vooral wanneer zij ongelijkmatig begrensd zijn. De wend- of keerploeg maakt zoowel links als rechts keeren mogelijk, doordat hij voorzien is óf van een naar boven en onder symmetrisch gebouwd ploeglichaam, hetwelk in het midden en dan onder den boom door draaibaar is (onderwender), óf van twee normale ploeglichamen, geplaatst boven elkaar en draaibaar om den ploegboom (twee1ingploeg), óf van twee normale ploeglichamen, geplaatst tegenover elkaar als een wip aan een in het midden gebogen en daardoor de kar ondersteunden ploegboom (wip- of kipploeg). De zit- of Sulky ploeg is voorzien van een zetel voor den bestuurder, waarbij de bediening ook vanaf de zitplaats kan geschieden.
Voor ondiep ploegen, vooral bij het schillen van den stoppel, of bij aanwending van motoren als trekkracht kunnen p. met meerdere (2-5) in eenzelfde richting werkende ploeglichamen gebruikt worden (m e e rschaarploegen). Ondergrondsploeg e n of grondwoelers hebben ten doel den vasten, „dooden” ondergrond los te maken zonder hem boven te brengen; zij bezitten daarom geen rister, maar alleen een beitelvormige schaar, die door de vooraf gemaakte open voor loopt. „Ondergronden” en gewoon ploegen zijn door een aparte inrichting aan het ploeglichaam ook in één arbeidsgang te combineeren. Aanaardploegen bevatten een dubbele schaar met een dubbelen rister, waarmede de aarde gelijktijdig naar beide zijden kan worden gekeerd (gebruikt voor het trekken van voren of het aanaarden van planten, bijv. aardappels). De schijfploeg is een meerscharige p., waarbij de ploeglichamen echter vervangen zijn door schuin t.o.v. de voortbewegingsrichting staande, om een as wentelende, schotelvormige schijven met scherpen rand.
Bij den universaalploeg kunnen de werkzame deelen door andere vervangen worden waardoor de p. ook als aanaardploeg, vorentrekker enz. te bezigen is.
Als trekkracht voor het ploegen worden meestal paarden, soms ossen of koeien gebruikt. Bij den stoomploeg staat de locomobile aan den rand van het veld en wordt de p. (meestal een meerscharige wipploeg) aan een staalkabel over het veld heen en weer bewogen. In het grootere bedrijf vindt vooral voor het ploegwerk de tractor meer en meer ingang; de daarbij gebruikte apart geconstrueerde p. kunnen vanaf de zitplaats van den tractorbestuurder bediend worden.
Lit.: J. Heidema, Grondbewerking en grondbewerkingswerktuigen (51933); Vormfelde, Landmaschinen (1930). Dewez.