Nederlandsch tooneelschrijver. * 25 Juli 1683 te Haarlem, † 18 Juni 1756 aldaar. Langendijk verloor vroeg zijn vader en moest in zijn onderhoud voorzien door etsen, verven en het teekenen van damast-patronen.
Hij woonde achtereenvolgens te Amsterdam, Den Haag en Haarlem. Het gedrag van zijn moeder en van zijn vrouw bezorgde hem veel ellende. Nadat zijn vrouw in 1739 was gestorven, gaf de stad Haarlem hem een plaats in het Proveniershuis en benoemde hem tot stedelijk geschiedschrijver. In Haarlem was hij spoedig factor van de (nog bestaande) rederijkerskamer „Trou moet blijcken”. L. is in de eerste helft van de 18e e. de eenige auteur van beteekenis in Nederland. Zijn werk staat onder invloed van Molière; de karakterteekeningen in zijn werk geven, op wat zwakke, hoewel geestige manier, de typen van zijn tijd en omgeving weer. Toch zijn sommige van zijn werken nog te spelen en te genieten. Ook maakte hij, om aan de kost te komen, gelegenheidsgedichten.
Voorn. werken: Don Quichot of de bruiloft van Kamacho (1711); Het wederzijdsch huwelijksbedrog (1714); Krelis Louwen of Alexander de Groote op het poëtenmaal (1715); Arlequyn Actionist (1720); Quincampoix of de Windhandelaars (1720); Cartouche (1732); Xantippe (1756); Spiegel der Vaderlandsche kooplieden (bleef onvoltooid; het is, met Wederzijdsch Huwelijksbedrog, zijn beste werk). Gedichten (2 dln. 1721). Zijn aanteekeningen op de geschiedenis van Haarlem werden uitgegeven door Oosten de Bruin in diens Stad Haarlem (1765).
Lit.: C. H. Ph. Heyer, P. L. (1891); F. Z. Mehler, P. L. (1892); L. Simons, Drama en Tooneel (III 1927); S. Kalff, in Tschr. v. Gesch. Land- en Volkenk. (1911, 1 vlg.). Piet Visser.