(Piperaceeën), plantenfamilie met enkele soortenrijke geslachten. De p. zijn kruidachtige gewassen, struiken of klimplanten. Zij hebben zeer eenvoudige een- of tweeslachtige bloemen, dikwijls zonder eenige bekleedsels. Van de → peper (Piper) zijn meer dan 600 soorten bekend, die alle in de tropen voorkomen.
De bloemaren staan tegenover de bladeren en dragen een- of tweeslachtige bloemen met weinig meeldraden: de vruchten zijn zittend of gesteeld en hebben behalve endosperra ook perisperm. De p. bezitten ook oliehoudende cellen, waarin zich scherpe stoffen bevinden. De voornaamste soort is Piper Betle, de → betel(-plant), oorspr. in Indië, thans in heel Z. Azië gekweekt; iedere Inlander heeft, als het mogelijk is, enkele van die klimplanten.
Voor het betelgenot worden ook P. melamiri en P. siriboa gebruikt. Als handelsartikel is de zwarte peper (P. nigrum) zeer voornaam. Ter vervanging wordt soms gebruikt P. guineense uit Midden-Afrika. P. cubeba is een geneesmiddel, afkomstig van Java.
In tropisch Amerika wordt de geneeskrachtige P. angustifolium gevonden. In Indië kweekt men ook Piper longum en P. officinarum, die beide de zgn. lange peper (nl. de heele gedroogde aren) leveren: zij zijn scherper dan de zwarte peper en leveren een genees- en genotmiddel. Al deze soorten zijn klimplanten, in tegenstelling met P. methysticum in Polynesië, die struikvormig is. De wortels geven een geneeskrachtig hars (kawahin).
Uit de stammetjes van de eveneens struikvormige P. titiaefolium van Mexico worden wandelstokken vervaardigd.Het geslacht Peperomia omvat 400 soorten kruidachtige planten met kruisstandige bladeren en tweeslachtige bloemen in okselof eindstandige aren. Enkele soorten dienen ter vervanging van peper, worden als voedsel of geneesmiddel gebruikt of zijn sierplanten. Zie ook Spaansche peper. Bouman.