Bij den spoorwegbouw het gebogen gedeelte, dat den overgang moet vormen tusschen een recht spoor en een cirkelvormige bocht. Bij het met groote snelheid doorrijden van een cirkelvormige bocht zullen nl., als gevolg van de middelpuntvliedende kracht, de treinwielen zwaarder op de buitenrail drukken dan op de binnenrad. Aangezien dit ongewenscht is, wordt de buitenrail zooveel hooger gelegd, dat bij de grootste snelheden de wieldrukken op beide rails gelijk blijven. De verhooging van de buitenrail, die omgekeerd evenredig is met den kromtestraal van de bocht, is alzoo over de geheele lengte van een cirkelvormige bocht van gelijke grootte, zoodat bij het raakpunt tusschen een recht spoor en een cirkelvormige bocht de buitenrail plotseling de volledige verhooging zou moeten verkrijgen.
Dit is practisch onmogelijk en er wordt daarom een o. tusschen gebracht van een parabolischen vorm (kubische parabool), waarvan de kromtestraal van oneindig groot, bij de aansluiting met het rechte spoor, geleidelijk afneemt tot den kromtestraal van den aan te sluiten cirkelboog; de railverhooging, hiermede omgekeerd evenredig, kan dan geleidelijk aangroeien van nul bij het rechte spoor tot aan de volle grootte bij het einde van den overgangsboog. In den wegenbouw worden om dezelfde redenen tegenwoordig ook o. toegepast. P. Bongaerts.