Dit in 1748 door abbé Nollet ontdekte verschijnsel kan door de volgende proef geïllustreerd worden. Een glazen vat A, van boven uitloopend in een nauwe, lange buis B, wordt van onderen afgesloten door een dierlijk membraan (varkensblaas) en vervolgens gevuld met een suikeroplossing. Het geheel wordt daarna geplaatst in een bak met zuiver water (C), zoodanig dat de vloeistofniveau’s in B en C gelijk staan. Na eenigen tijd ziet men, dat de vloeistof in B begint te stijgen; dit gaat door, totdat een bepaalde hoogte bereikt is.
De in A ontstane overdruk heet de osmotische druk; deze blijkt ongeveer evenredig te zijn met de concentratie van de suikeroplossing.Ter verklaring neemt men aan, dat de membraan zgn. → halfdoorlaatbaar is; zij laat de watermoleculen ongehinderd door, de suikermoleculen daarentegen worden tegengehouden. In A zal nu de druk door de watermoleculen op de membraan uitgeoefend, kleiner zijn dan de druk, aan de andere zijde van de membraan door het zuivere water uitgeoefend, daar zich immers in A tusschen de watermoleculen nog moleculen van de opgeloste stof bevinden. Het gevolg zal dus zijn, dat er water van C naar A door de membraan stroomt en het niveau in B doet stijgen. Dit zal zoolang doorgaan tot door het ontstane drukverschil de strooming ophoudt, of, anders uitgedrukt, totdat er per sec. evenveel watermoleculen van C naar A als van A naar C door de membraan passeeren. De overdruk of osmotische druk is dus gelijk aan den druk, dien de moleculen van de opgeloste stof uit zouden oefenen, indien zij alleen, als gas, in de ruimte A aanwezig waren. Men verklaart zoo tevens de door Van ’t Hoff ontdekte wet, volgens welke de osmotische druk voor verdunde oplossingen de gaswetten (wet van Boyle—Gay-Lussac) volgt. De osmotische druk is dus evenredig met de concentratie en met de absolute temperatuur. Evenals bij gassen de druk alleen afhankelijk is van het aantal moleculen per volume-eenheid, is ook de osmotische druk alleen afhankelijk van het aantal opgeloste moleculen per volume-eenheid en dientengevolge onafhankelijk van de soort der moleculen. Oplossingen van gelijken osmotischen druk heeten isotinische of isosmotische oplossingen. Ten gevolge van de → electrolytische dissociatie is de osmotische druk van zoutoplossingen grooter dan berekend uit het aantal moleculen opgeloste stof. Bij de o. heeft men te maken met de strooming van een vloeistof door een wand ten gevolge van concentratieverschillen.
Wanneer een met een mengsel van alcohol en water gevulde varkensblaas in de lucht wordt opgehangen, dan vindt een uittreden of exosmose van het water door de blaas en een verdamping aan zijn oppervlakte plaats, tengevolge waarvan de alcoholische oplossing hoe langer hoe sterker aan alcohol wordt.
Door aanleggen van een electrische spanning aan weerszijden van een membraan kan men bij colloïdale oplossingen een strooming door deze membraan teweegbrengen. Dit verschijnsel heet electro endosmose of electrosmose, hoewel het met o. niets te maken heeft. A. Claassen.
Lit.: K. Jellinek, Lehrb. der physik. Chemie (21928); A. Eucken, Lehrb. der chem. Physik (21932).