1° Naam voor God, aan de menschen door Christus zelf, die het vaderschap van God predikte, geleerd. Hij duidt speciaal aan, dat wij door de genade, die een deelname aan Gods natuur geeft, aangenomen kinderen Gods zijn geworden.
2° Gebed des Heeren.
a) Exegetisch. Door Christus zelf geleerd als het gebed bij uitstek, dat in zijn eenvoudigsten vorm alles bevat. Tegen de oorspronkelijkheid is aangevoerd een zekere overeenkomst met Joodsche gebeden, vooral met het Shemone-esre of achttien-lofzangengebed. Ten onrechte evenwel. Het Joodsche gebed is van het midden of einde der eerste eeuw en bevat slechts twee gelijke beden: Uw naam geheiligd, Uw rijk kome. Daarenboven heeft het rijk Gods bij Christus een andere beteekenis dan bij de Joden.
Het O.V. bestaat uit een aanroeping en zeven beden, waarvan de eerste drie betrekking hebben op God, de laatste vier op de menschen. God wordt Onze Vader genoemd, omdat Hij niet alleen, zooals in het Oud Test. Vader van de Joden is, maar van alle menschen. De hemel is Gods woonplaats en symbool van Zijn allesovertreffende grootheid. De naam Gods beteekent volgens Hebr. taalgebruik Gods persoonlijkheid, zoodat we vragen, dat God geëerd moge worden. Dit moet geschieden doordat het Rijk Gods zich uitbreide in de harten der menschen. Het middel daartoe is de verwezenlijking van Gods wil op aarde en in den hemel. Terwijl deze eerste drie beden een nadrukkelijken wensch uitdrukken, bevatten de laatste vier een nederig gebed. Het dagelijksch brood is ons levensonderhoud, niet in allegorischen zin de H. Eucharistie. Vergeving der zonden vragen we op titel van onze eigen vergevingsgezindheid. Het Grieksche woord, door bekoring weergegeven, beteekent eigenlijk beproeving. Wij bidden, dat God onze lotgevallen zóó regele, dat we ons niet blootstellen aan gevaar van zondigen. De laatste bede wordt door sommigen opgevat als één geheel met de vorige, doch wordt beter als afzonderlijk gebed verklaard. Terwijl vrijwaring van zondengevaar negatief is, vragen we daarna om positieve bevrijding van elk zedelijk kwaad. De Grieksche vorm laat een mannelijke en onzijdige verklaring toe: den booze (den duivel) of het kwaad. De laatste vertaling verdient de voorkeur.
Het O.V. komt voor bij Matthaeus (in de bergrede, 6.9-13) en bij Lucas (11.1-4). De eerste geeft den oorspr. vorm, dien wij nog gebruiken. Lucas heeft waarsch. voor zijn lezerskringen van heidenchristenen den tekst verkort. De zegespreuk: „Want Uwer is het rijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen”, welke de Protestanten eraan toevoegen bij hun gebed en zang, komt in eenige handschriften voor, doch is een toevoegsel uit lateren tijd. Kroon.
b) Historisch. Het Onze Vader is sinds apostolischen tijd opgenomen in den canon van de H. Mis, neemt een voorname plaats in bij het breviergebed en andere liturgische gebeden, en niet minder in de volksdevotie.
Het Gulden O. V. is een vooral in de 14e en 15e eeuw gebruikelijk gebed, dat in zeven samenspraken van Christus met Zijn Moeder (overeenkomstig de door Augustinus onderscheiden zeven beden van het O. V. bij Mt.) de geloovigen voor elken dag van de Goede Week een overweging biedt.
Voor het gebruik van het O. V. in de liturgie, zie ➝ Pater Noster.
Lit.: J. v. Kasteren (1911); Th. Kwakman (1912); A. F. Lermig (1918); S. v. Oer (1921); Ströbele (1928); Het Schild (jg. XI, XVII). Wachters.