Een van de groote maatschappelijke voordeelen van de Ned. Woningwet 1901 was, dat de gemeentebesturen uitdrukkelijk het recht kregen bepaalde woningen onbewoonbaar te verklaren. Dit onderwerp is geregeld inart. 25 vlg. van de Woningwet. Deze o. wordt uitgesproken, indien een woning ongeschikt is ter bewoning en niet door het aanbrengen van verbeteringen in bewoonbaren staat kan worden gebracht.
Een gelijke verklaring wordt uitgesproken, indien krachtens art. 21 van genoemde wet de eisch is gesteld, dat verbeteringen moeten worden aangebracht en aan dien eisch binnen den gestelden termijn geen gevolg is gegeven. De beslissingen worden genomen door den gemeenteraad. Aan de woning wordt een kenteeken bevestigd, waarop te lezen staat „onbewoonbaar verklaarde woning”. Wordt aan het bevel tot ontruiming binnen den daartoe gestelden termijn geen gevolg gegeven, dan kan de woning door den sterken arm worden ontruimd (politiedwang).
Belanghebbenden kunnen van de beslissing in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten. Opheffing van de o. kan geschieden, mits voldoende blijkt, dat de woning alsnog in bewoonbaren staat is gebracht. Veraart.