Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Normaal

betekenis & definitie

1° (Exper. psych.) Normaal wordt gezegd van een mensch, wiens geestelijke functies, in hun geheel genomen, aangepast zijn aan de algemeen-menschelijke doelstellingen: zelfhandhaving, zelfuitbreiding, inplooien in de sociale verbanden, e.a. In zooverre een afzonderlijke functie de speciale rol vervult, die haar in dit geheel toekomt, is ze normaal.

Naast deze teleologische opvatting is een quantitatief-statistische mogelijk. Normaal is dan, wat zich gewoonlijk voordoet, wat voorkomt in de groote meerderheid der gevallen.Lit.: W. Stern. Differentielle Psychologie (Leipzig 1921, 155 vlg.). d'Espallier.

2° (Meteorol.) De normaalwaarde van een meteorologisch element, bijv. van luchttemperatuur, luchtdruk en neerslag, is het gemiddelde van een reeks van een groot aantal jaren. Dit aantal moet zoo groot zijn, dat de toevoeging van een nieuwe jarenreeks de n. niet, of slechts zeer weinig, wijzigt. Voor het berekenen van de maandelijksche n. worden regelmatige waarnemingen over minstens 35 jaar vereischt. V. d. Broeck.
3° (Scheik.) → Normaliteit.
4° In de meetk. is normaal een andere benaming voor loodlijn; in het bijzonder de rechte, die in een punt van een vlakke kromme of een oppervlak loodrecht staat op de raaklijn, resp. het raakvlak in dat punt.