Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Mechanisme

betekenis & definitie

of mechanicisme (Gr. mèchanè = werktuig) is een bepaalde wijze van natuurbeschouwing, welke elk stoffelijk gebeuren zoover als mogelijk poogt te verklaren door plaatselijke beweging van in-zich-passieve, qualiteitlooze stukjes uitgebreidheid. Het m. ontkent dus in de eerste plaats, dat kleuren, geluid, warmte, enz. hoedanigheden zouden zijn van de dingen-buiten-ons, maar ziet daarin slechts subjectieve vertolkingen van wat in werkelijkheid slechts is een bepaalde plaatselijke beweging van passieve, uitgebreide massa’s. Om deze verklaring ook op de hoogere verrichtingen van de stoffelijke dingen te kunnen toepassen, ontkent de mechanist, dat zoowel de plantaardig-levende wezens als de verschillende vormingen van de levenlooze natuur (kristallen, moleculen, atomen enz.) dingen zouden wezen, die „meer en anders zijn” dan bepaalde groepeeringen, samenvoegingen of combinaties van de verschillende stoffen en deelen, met behulp waarvan ze zijn opgebouwd.

Zoo ontneemt het m. aan de dingen van de stoffelijke wereld hun ideëel, onstoffelijk karakter en vervalt tot ➝ materialisme. Daarbij is het m. een anti-finalistisch systeem. Wijl de mechanist het wezenlijk onderscheid tusschen hoogere en lagere stoffelijke wezens loochent, ontkent hij tevens, dat ook de stoffelijke dingen telkens nieuwe verwerkelijkingen zijn van een verstandelijk en redelijk gewild plan.

Daar verder, naar mechanistische opvatting, zelfs de plaatselijke beweging blind is, d.i. op geenerlei wijze op een doel gericht, verwerpt het m. de finalistische leer, dat ook de stoffelijke dingen doelgerichte eenheden zijn, welke overeenkomstig hun doel op passende wijze gebouwd zijn en functionneeren. Wie consequent aanhanger is van het m., ziet dan ook in de verschillende vormingen van de stoffelijke natuur en in hun verrichtingen slechts toevallige resultaten van stoot- en drukkrachten, of meer radicaal: van plaatselijke verschuivingen.Wijsgeeren, die een min of meer volledig m. hebben voorgestaan, waren in de Oudheid: Leucippus, Democritus, Lucretius, de Epicuristen en Stoïcijnen; in na-middeleeuwsche tijden Descartes, Hobbes e.a. Maar ook de geheele na-middeleeuwsche wetenschap heeft den invloed van dit merkwaardig verklaringssysteem ondergaan. Zoowel op natuurwetenschappelijk als op biologisch, psychologisch, taalkundig en sociaal-economisch gebied werd tot voor korten tijd algemeen gehouden, dat een of ander ding of functie volledig was verklaard, wanneer men zijn deelen en samenstellende elementen kende. Bijna algemeen stond men ook vijandig tegenover het doel- en doelmatigheidsbegrip en hun objectieve verklaringswaarde. Onder invloed echter van de feiten en de nieuwere totaliteitstheorieën zijn thans velen tot andere inzichten gekomen (➝ Gestaltetheorieën; Totaliteitstheorieën; Neo-vitalisme; Stof-en-vormleer; Vitalisme).

Lit.: J. Beysens, Natuurphilosophie of Cosmologie (1910); Th. v. d. Bom, Philosophie van het Leven (19321; D. Nijs, Cosmologie ou Etude philosophique du Monde inorganique (1903); T. Pesch, Die grossen Weltratsel (31907); E. Becher, Naturphilosophie (1926); H.

André, Urbild u. Ursache in der Biologie (1931); E. Waszmutb, Kritik des meohanisierten Weltbildes (1930); K. Sapper, Naturphilosophie. Philosophie des Organischen (1928). Th. v. d. Bom.