Overdekte markten, waar uitsluitend of voornamelijk levensmiddelen worden verhandeld. In den regel worden ze opgericht en beheerd door de (gemeentelijke) overheid. Sommige m. zijn bestemd voor den groothandel, andere voor den kleinhandel, weer andere voor beide.
Vele m. zijn ontstaan uit week- of dagmarkten.Ofschoon reeds in vroegere eeuwen voorbeelden van m. zijn te wijzen (➝ Brugge, Ieperen, Leuven), hebben de markthallen pas in de 2e helft der 19e eeuw een belangrijke beteekenis gekregen. In 1851 werden te Parijs centrale m. gesticht, welke zoowel den groothandel als den kleinhandel dienen. Naar het voorbeeld van Parijs zijn daarna in tal van steden in Frankrijk, Spanje, Italië, België, Engeland, Duitschland en Oostenrijk m. ontstaan. Een van de best geoutilleerde hallen is de in 1930 gereedgekomen m. te Frankfort a. d. Main, waarvan de bouwkosten ca. 15 millioen r. m. hebben bedragen. In Ned. en België is de beteekenis van de m., in het bijzonder die voor den kleinhandel, geringer dan in andere landen.
In vsch. groote steden vindt men m. o.a. voor fruit, groente en visch. Bekend is o.a. de overdekte veemarkt te Den Bosch.
Van belang is vóór alles een juist gekozen ligging, goed bereikbaar voor de transportmiddelen te land en te water vanuit de omgeving, doch ook voor de stedelijke vervoermiddelen en in goede aansluiting aan het straten-net der stad; hetwelk niet mag worden overbelast.
De m. heeft zelden of nooit verdiepingen, hoogstens een kelder, verder speelt alles zich af op den beganen grond. De ruimte wordt ingedeeld in verkeersstrooken („straten”), waar ook auto’s moeten kunnen komen, en „stands” voor de verkoopers.
Tusschensteunpunten voor de overkapping zijn ongewenscht, de constructie geschiedt in ijzer (roestgevaar), gewapend beton of hout. Bijz. zorg moet worden besteed aan de verlichting, opdat de waren goed tot hun recht komen, en aan de ventilatie, in verband met de groote hoeveelheden bederfelijke artikelen in deze ruimten.