Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Magnetron

betekenis & definitie

(natuurk.), vacuumbuis, welke een rechten gloeidraad als kathode bevat met een cylindrische anode, in gebruik als versterker van laagfrequente trillingen en als oscillator. Om de buis bevindt zich een spoel, die een axiaal magneetveld opwekt. Ter vermijding van wervelstroom is de anode in de lengterichting gespleten.

De bij positieve anodespanning radiaal uit de kathode tredende electronen ondervinden van het magnetische veld een kracht loodrecht op de richting van het veld en op den snelheidsvector; zij bereiken een afstand a van de kathode en worden weer naar de kathode teruggevoerd; de baan heeft den vorm van een cardioïde.

Bij sterk magneetveld keeren alle electronen naar de kathode terug a < r; de anodestroom is dan nul; bij zwakker wordend veld neemt a toe, totdat. bij een bepaalde veldsterkte a = r wordt en alle electronen de anode bereiken; de anodestroom bereikt dan vrij plotseling zijn volle sterkte en behoudt deze, als het magneetveld nog zwakker wordt. Kleine veranderingen in de veldsterkte dus van den stroom in de magneetspoel kunnen dan groote veranderingen in den anodestroom teweegbrengen. Hierop berust het gebruik van het m. als versterker.

Wanneer de anodespanning (V) en de veldsterkte zoodanig gekozen worden, dat de baan van de electronen bijna tot de anode reikt, treden er hoogfrequente trillingen op: het magnetron werkt dan als oscillator. v. Stekelenburg.