Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Machtiging

betekenis & definitie

(Ned. recht) is niet de verleening van bevoegdheid om voor een ander te handelen, maar de bewilliging van een met gezag bekleed persoon, zonder welke zekere handelingen, althans door bepaalde personen, niet geldig kunnen worden verricht. Zoo wordt in het gebrek aan →bekwaamheid der gehuwde vrouw voorzien door bijstand of m., ook wel genoemd toestemming of bewilliging, van den man of den rechter; de minderjarige is slechts met m. van zijn wettelijken vertegenwoordiger bekwaam zich als arbeider te verbinden (B.W. art. 1637 g); op straffe van nietigheid is voor zekere handelingen van →voogden, →curatoren of →bewindvoerders de rechterlijke m. van noode. Deze is eveneens vereischt, opdat de handeling geldig of geoorloofd zij, van den rechtercommissaris t.a.v. zekere handelingen van den →curator, van de rechtbank tot den verkoop van goederen in bepaalde gevallen, zooals door commissionnair (art. 82, 83 K.), vervoerder (art. 94 K.) of bestuur der registratie of belastingen (art. 29 Tarief strafzaken), van den president der rechtbank of den kantonrechter, tot plaatsing van een krankzinnige in een gesticht (art. 12 en 13 Krankzinnigenwet 27 April 1884, Stbl. 96).

Petit.Belg. recht. Dezelfde principes hebben in de Belg. wetgeving de m. of bewilliging, als maatregel van bescherming en contrôle, in een gelijkaardige reeks van gevallen doen behouden. Buiten de verwijzing naar de plaatsen, waar elk zijn speciale behandeling zal vinden, dient hier, voor het geval der gehuwde vrouw, reeds opgemerkt, dat, sedert de nieuwe artikelen 215 vlg. B.W.B. (Wet van 20 Juli 1932), het in België mogelijk werd door een algemeene machtiging de noodzakelijkheid van een speciale m. of bewilliging vanwege den man of het gerecht bijna geheel uit te schakelen. De m. van den minderjarige door zijn wettelijken vertegenwoordiger of door den rechter ter zake van het arbeidscontract wordt geregeld door art. 34 en 35 van de Wet van 10 Maart 1900. De tusschenkomst van den voorzitter der rechtbank bij den verkoop van de vervoerde zaak door den vervoerder of door den commissionnair, wordt voorzien door het art. 8, Boek I, Titel VII bis, W.K.

In tegenstelling met de Ned. wetgeving zal men geen m. noodig hebben vanwege den voorzitter van de rechtbank of den vrederechter, om een krankzinnige in een gesticht te plaatsen; maar de krankzinnige of elke belanghebbende heeft een verhaal bij dezen magistraat (art. 17 Wet van 18 Juni 1850, gewijzigd bij de Wet van 28 Dec. 1873). Kluyskens.