Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Loterij

betekenis & definitie

Voor de zedelijke geoorloofdheid, zie ➝ Kansspel.

L. in het Ned. recht. Art. 1 Loterijwet 1905 (Stbl. 171) bevat een juiste begripsomschrijving: elke gelegenheid, door iemand opengesteld om, tegen voldoening aan zekere voorwaarde, mede te dingen naar prijzen of premiën in geld of goed, uitgeloofd ten behoeve van de deelnemers, die als winners worden aangewezen door het lot of eenige andere kansbepaling, waarop zij geen overwegenden invloed kunnen oefenen, zulks, volgens een tweede lid, met uitzondering van de levensverzekering en, onder zekere voorwaarden, van de werkelijke geldleening als ➝ premieleening (zie hieromtrent ook art. 2 bis). Verbintenisrechtelijk ontstaat tusschen aanlegger en deelnemer een ➝ kansovereenkomst, op grond waarvan, daargelaten of hier ➝ spel en weddenschap is [terecht afwijzend de Hooge Raad (22 Dec. 1916, Ned. Jur. 1917, 87)], in ieder geval, krachtens de Loterijwet, rechtsvorderingen kunnen worden ingesteld, mits tot de l. de bij de wet vereischte toestemming is verleend; alle andere, na 1 Juli 1905 aangelegde, l. zijn onder strafbedreiging verboden; de daaruit voortvloeiende overeenkomsten zijn nietig als in strijd met de wet. De strafrechter achterhaalt telkens nieuwe kansspelen, waarmede men aan de omschrijving der Loterijwet tracht te ontsnappen. Al moge dan iemand met een vrij belangrijke wiskundige kennis en een goed „puzzle-hoofd”, na schriftelijke en tijdroovende, nauwkeurige studie, overwegenden invloed op de kansbepaling uitoefenen, de vraag is niet, aldus de Hooge Raad, of zoodanige wijze van deelneming theoretisch denkbaar is, doch wat er in de praktijk van terecht komt, en met name, of zulk een deelneming redelijkerwijze is te verwachten (de „prikplankarresten” H. R. 16 Oct. 1933 en 27 Oct. 1930; Ned. Jur. 1933, 1629; 1931, 81); de Hooge Raad achtte het wel een rationeele wijze van deelneming, wanneer één uit een korte reeks van koopdagen later een gratis-koopdag zal blijken, op elk dier dagen iets te koopen, ten einde aldus met zekerheid recht op een waardebon te krijgen (16 Oct. 1933, Ned. Jur. 1933, 1626).

Ook openstelling of openlijke bevordering van een buitenslands aangelegde of gehouden l. is verboden.

Slechts tot een l., uitsluitend strekkende tot een liefdadig doel of bevordering van wetenschap, kunst of een ander algemeen belang, kan, mits de prijzen niet in geld of geldswaardig papier bestaan, toestemming worden verleend, naar gelang van de gezamenlijke waarde der prijzen door burgemeester en wethouders of door den minister van Justitie. De wet laat als uit winstbejag aangelegde l. slechts toe de Staatsloterij, krachtens wet van 23 Juli 1885, Stbl. 142, benevens de l., reeds vóór 1 Juli 1905 wettiglijk aangelegd (vóór de wet van 1905 heeft ca. 20 jaren een strafbepaling ontbroken); deelneming aan de Staatsloterij is vlg. art. 11 der wet van 1885, aan laatstbedoelde l. naar de rechtspraak, niet als spel en weddenschap aan te merken. Petit.

Belg. recht In het Belg. recht worden als l. beschouwd alle aan het publiek voorgestelde verrichtingen, om door middel van het lot een winst te verschaffen (Strwb. art. 301). De l. zijn in beginsel verboden (Strwb. art. 302 vlg.). Uitzondering wordt gemaakt voor:

1° de l., die uitsluitend dienen voor werken van opbeuring of weldadigheid, voor het aanmoedigen van nijverheid en kunst of voor elk ander doel van openbaar nut, mits de machtiging van het college van burgemeester en schepenen, van de Bestendige Deputatie of van de regeering naar gelang de verkoop van de biljetten geschiedt en aangekondigd wordt in één enkele gemeente, in vsch. gemeenten van eenzelfde provincie, of in meerdere gemeenten gelegen in vsch. provinciën;
2° de financieele verrichtingen van vreemde mogendheden, waarbij premiën gesteld zijn of de terugbetaling bij uitloting geschiedt, wanneer de uitgifte van de titels door de regeering werd toegelaten;
3° de financieele verrichtingen van denzelfden aard van de provinciën, de gemeenten en het rijk, alsook de verrichtingen van naamlooze vennootschappen of vennootschappen met tontine, die op bijkomende wijze terugbetalingen doen met premiën, bij uitloting, wanneer zij door de regeering werden toegelaten (wet 31 Dec. 1851 art. 7 en 8).

Rondou.