Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Logica

betekenis & definitie

(Gr. logikè = logisch, redelijk; logos = woord, begrip, redeneering), „redelijke” kunst of wetenschap: de leer der redeneeringen of denkleer, in tegenstelling met de critica of ➝ kenleer. Het „denken” is de weg om van reeds aanwezige kennis te komen tot nieuwe kennis. Het is specifiek eigen aan den mensch, die in tegenstelling met het dier een redelijk of „denkend” wezen is („animal rationale”) en in tegenstelling met God en de engelen slechts stap voor stap kan voortgaan op den weg van het kennen („animal progressivum”).

De l. nu is volgens den Aquiner (In 1 An. Post. 1): de kunst of wetenschap, die ons ordelijk, gemakkelijk en feilloos leert redeneeren of denken. In tegenstelling met een zekere natuurlijke l., die ieder mensch als „redelijk wezen” uiteraard bezit, vraagt deze wetenschappelijke l. gedegen theoretische studie en practische scholing.Aristoteles geldt als vader der wetenschappelijke l., die door hem, naar het voornaamste zijner logische geschriften, bij voorkeur oplossingsleer (Analytica) wordt genoemd: elke conclusie toch beschouwt hij als een probleem, dat moet worden „opgelost” in zijn praemissen als in zijn oorzaken. De logische werken van Aristoteles werden door de latere ➝ Peripatetische School samengevoegd onder de benaming Organum (Gr. organon = orgaan, werktuig, instrument). Ze handelen immers over definities, distincties en argumentaties, wat logische en uitsluitend in ons verstand bestaande dingen („entia rationis”; ➝ Gedachteding) zijn, die door ons verstand worden uitgedacht en geconstrueerd om te dienen als orgaan en werktuig des geestes, als wetenschappelijk denkapparaat, bij het verwerven van nieuwe kennis. De l. heet dan ook de „kunst der kunsten” en de „wetenschap der wetenschappen” en moet daarom bestudeerd worden vóór de andere philosophische vakken.

Veel gebruikt, maar minder gewenscht is nog de benaming dialectiek (disputeer- of redeneerkunst).

Indeeling. Het Organum van Aristoteles omvatte als logische geschriften:

1° Kategoriai (over de ➝ categorieën of stambegrippen);
2° Peri Hermeneias (over de uitspraak of het oordeel);
3° Analytica protera (Eerste Analytiek: over de redeneering);
4° Analytica hystera (Tweede Analytiek: over het zekerheidsbewijs);
5° Topica (Gemeenplaatsen: over het waarschijnlijkheidsbewijs), waarbij sommigen aansluiten Rhètorikè en Peri poiètikès;
6° Peri sophistikoon elegchoon (over de sophistische of schijnbewijzen).

Aan de middeleeuwers waren tot 1141 enkel beide eerste geschriften van Aristoteles bekend (l. vetus: oude l.); daarna ook de vier laatste (l. nova: nieuwe l.). Ze vormen gezamenlijk de „antieke l.”, in tegenstelling met een later onder invloed der Arabische philosophen ontstane terministische of „moderne l.”, die den nadruk legt op de eigenschappen der termen als grammatische symbolen der begrippen.

Hieraan beantwoordt de indeeling der klassieke l.:

I. Over het begrip;

II. Over het oordeel;

III. Over de redeneering. Begrip en oordeel zijn de bouwstoffen der redeneering en worden alleen als zoodanig in de l. behandeld, ter voorbereiding op de eigenlijk gezegde l.: de leer der redeneering. Dikwijls wordt dan nog een hoofdstuk IV toegevoegd: Over het methodisch dispuut, wat dan als een toegepaste l. kan gelden.

In verband met het verschil tusschen de beide Analytieken van Aristoteles werd de leer der redeneering later dikwijls onderscheiden in een formeele en een materieele l. Een redeneering toch kan bijv. foutief zijn ofwel naar den vorm, in zooverre onjuiste conclusies worden getrokken, ofwel naar den inhoud, in zooverre wordt uitgegaan van valsche praemissen. Het spreekt echter vanzelf, dat een formeele en een materieele l., welke laatste niet moet worden vereenzelvigd met de critica, in elk geval nauw verband met elkaar houden.

Karakter der logica. De l. is geen gesystematiseerde grammatica: de menschelijke taal hangt veeleer omgekeerd van de l. af. Ze is verder geen beschrijvende, maar een normatieve wetenschap: de wijsbegeerte van het behoorlijk denken, die ons nl. voorschrijft, hoe we „moeten” denken om nieuwe kennis te verwerven. Vandaar is ze ook geen onderdeel der psychologie, waarin het denken slechts de beteekenis heeft van bewustzijnsverschijnsel en enkel gevraagd wordt, hoe het denken bij den mensch feitelijk verloopt (psychologisme). Een puur formeele („formalistische”) l., gelijk ze na Raymundus Lullus en Leibniz werd voorgesteld door Kant, die de logische constructies onafhankelijk van elke realiteitsbetrekking beschouwen wil, en later in de algebraïsche l. (Algorithmus) der logistikers (Boole, Couturat, Peano) werd uitgewerkt, is een abstractie. Daar de denkinstrumenten, waarover de l. gaat, niet maar willekeurig door ons menschelijk verstand zijn uitgedacht en geconstrueerd, maar steunen op een van ons bewustzijn onafhankelijke werkelijkheid (het zijn „entia rationis cum fundamento in re”), kan de l. nooit zuiver a priori worden opgevat. Men moet er verder rekening mee houden, dat de woorden, die in een redeneering dienst doen als symbolen der begrippen, in tegenstelling met de mathematische symbolen, niet alleen verschillende beteekenis kunnen hebben, maar ook met behoud van dezelfde beteekenis in verschillenden zin worden gebezigd.

Als „denkleer” is de l. verder wezenlijk onderscheiden van de critica, die kenleer is. En daar ze handelt over verstandsconstructies, welke als denkapparaat dienst moeten doen om nieuwe kennis te verwerven, is ze eveneens wezenlijk onderscheiden van de metaphysiek, die gaat over de gekende werkelijkheidsdingen zelf. Het transcendentalisme van Kant, waarin de verschillende zijnscategorieën worden afgeleid uit de verschillende soorten van oordeelen, leidde gemakkelijk tot de metaphysische l. van Hegel, waarin zijn en denken worden vereenzelvigd.

Een pragmatische l. ten slotte, die ons denken afhankelijk maakt van de bevrediging en waarde, welke bepaalde conclusies in individueel, sociaal en politiek opzicht voor ons hebben, is in strijd met het ware doel der l.: we dienen de waarheid onbevangen en vrij van alle vooroordeel tegemoet te treden.

Werd tot dusver steeds veel waarde gehecht aan gezond logisch redeneeren, in den lateren tijd openbaren zich meerdere wijsgeerige stroomingen, die redeneering en abstractie door intuïtie en totaliteit vervangen (➝ Irrationalisme; ➝ Levensphilosophie).

Lit.: Spruyt, Leerb. der formeele l. (1903); Heymans, Gesetze u. Elem. d. wiss. Denkens (21905); Geyser. Grundl. d. Log. u. Erkenntnisl. (1909); Beysens, L. of Denkleer (31923); Prantl, Gesch. d. L. im Abendl. (21927); Von Pauler, Logik, Versuch einer Theorie der Wahrheit (1929); De Vleeschauwer, Grondbeg. der L. (1931); Willmann-Léonard, L. (1932); Hoogveld, lnl. tot de Wijsbeg. (1933); Bittremieux, L. of Denkleer (31933); Maritain, Petite Logique (91933); v. d. Berg, De strijd om de Logica (1935); Platenburg, Denkleer (1935).

v. d. Berg.

Voor logica der geschiedenis, ➝ Geschiedphilosophie.