Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kust

betekenis & definitie

Kust is de strook landwaarts en zeewaarts van de kustlijn, d.i. de grenslijn tusschen land en water. Oever is de strook, die nu eens droog dan weer nat is; bij vlakke zandkusten gebruikt men hiervoor den term strand. Op de kust werken verschillende krachten, waarvan de belangrijkste zijn de branding, waardoor kliffen en abrasievlakten gevormd, en de getijstroomen, waardoor bijv. riviermonden uitgeschuurd kunnen worden (aestuarium) en zand getransporteerd wordt, dat onder bepaalde omstandigheden door den wind tot kustduinen kan worden opgewaaid.

Naar het dwarsprofiel onderscheidt men twee kusttypen: vlakke en steile. Ned. en België hebben vlakke duinkust; mooie voorbeelden van steile kust treft men bijv. aan bij de falaisen (kliffen) van de Eng. en Fr. Kanaalkust, die echter vlakke plateau’s afsluiten, zoodat deze indeeling dan ook geen verband legt tusschen de k. en de architectuur van het achterland, wat wel geschiedt bij de indeeling door Von Richthofen gegeven, waarbij, naast aanslibbingskust, o.a. longitudinale of lengtekust en transversale of dwarskust onderscheiden worden.

De eerste loopt evenwijdig aan het aangrenzende gebergte (voorbeeld de Westkust van Zuiden NoordAmerika), dat dus de k. van het binnenland afsluit; dit kusttype is ook havenarm. Bij dwarskusten maakt de kustlijn een rechten of scherpen hoek met de richting van het gebergte, bijv. Westkust van Klein-Azië en de Bretonsche k. (ria).Davis beschouwde de tectonische bewegingen als den belangrijksten factor voor de ontwikkeling van het kusttype. Hij onderscheidde opheffing sen dalingskusten en voerde het begrip van den marienen cyclus in: In het ondiepe water van jong opgeheven k. wordt door de golven en getijstroomen het zand verplaatst en in den vorm van zandbanken neergelegd; deze kunnen tot een strandwal aaneengroeien en dan een lagune afsluiten. Getijden, stroomingen en rivieren kunnen hier en daar een „gat” openhouden (vgl. de Ned. kust). In deze lagunen brengen do rivieren haar puin, de instroomende getijden slib en zand, de stormvloed en de wind slaan zand over den strandwal naar binnen en, geholpen door de vegetatie, verlandt de lagune.

De begrenzing der dalingskusten is veel onregelmatiger, omdat de landvormen veel grooter verscheidenheid dan de zeebodem kunnen bezitten. Wanneer bijv. een rijp versneden land daalt, dan dringt de zee de dalen binnen, bergen en heuvelruggen worden tot voorsprongen, schiereilanden en eilanden; tot zeebochten (Bretonsche en Dalmatische k.). Kustof strandterrassen, d.w.z. opgeheven abrasievlakten (→ Abrasie), leveren een bewijs, dat opheffing heeft plaats gevonden.

Lit.: D. W. Johnson, Shore processes and shoreline development (New York 1919); Davis-Rühl, Die erklärende Beschreibung der Landformen. X. Der marine Zyklus (Leipzig-Berlijn 1924). Hol