(Voor-Indië) worden door p.W. Schmidt beschouwd als behoorende tot een zeer uitgestrekte taalfamilie, waarvan de Mon-Khmer-tongvallen in Achter-Indië alsook de Austronesische talen leden zouden zijn. Men vermoedt, dat de K. vroeger over geheel het N.O. van Voor-Indië verspreid waren.
Thans zijn tot deze groep te rekenen een zeer bonte reeks dialecten langs de Z. Himalaja-keten en een vaster aaneengesloten taalgebied op het Tsjota-Nagpoer-plateau. Kenmerken van de K. zijn: „onvolkomen” consonanten; een soort van vocaalharmonie; afleiding door middel van vooren achtervoegsels, ook van infixen; drie getallen (enkelvoud, tweevoud, meervoud); onderscheiding van levend en levenloos; zeer ingewikkeld systeem van pronomina.
Zie ook →Kol-volkeren. Mansion.Lit.: Meillet en Cohen, Les Langues du monde (1924).