Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kerkelijke Staat

betekenis & definitie

Kerkelijke Staat heette het gebied in Midden Italië, waarover de pausen tot 1870 als wereldlijk vorst regeerden.

Ontstaan. Geen dynastie is op meer natuurlijke en rechtmatige wijze ontstaan dan die der pausen. In de 5e en 6e eeuw was Italië aan voortdurende anarchie ten prooi: met den val van het Westersch-Romeinsche Rijk en de herhaalde verwoestende invallen van allerlei barbaren (→ Italië, sub Gesch.) ging alle rechtsorde en maatschappelijke rust verloren. In dien nood richtte de bevolking van Rome, en groote gebieden daaromheen, zich van zelf tot het eenige centrum van orde en gezag, dat nog bestond: den paus. Deze was vooreerst de grootste grondbezitter van Italië, en waar alle openbaar gezag ontbreekt, is het niet anders dan natuurlijk, dat de private eigenaar van den grond ook allengs de publiekrechtelijke functies van bestuur en organisatie op zich neemt. Bovendien bezat de paus het hoogste moreele gezag: naar hem zag men met eerbied op, en hij alleen kon door zijn aanzien volgzaamheid vragen en verwachten, ook waar het gold in tijdelijke zaken orde te scheppen of veiligheid te verzekeren. Zoo had reeds Leo de Groote in 452 Rome behoed voor inname en plundering door de Hunnen onder Attila; en het was niet de souverein in naam, Byzantium, maar de feitelijke gezaghebber, Gregorius de Groote (✝ 604), die Rome tegen de Longobarden beschermde.

Ook rechtspraak en financieele, sociale en caritatieve ordening kwamen hoe langer hoe meer op dezen paus neer, daar niemand anders er voor zorgde. Deze steeds zich ontwikkelende feitelijke toestand werd juridisch voorgoed bevestigd door de schenking van Pepijn in 754.

Aan deze, uit den loop der gebeurtenissen van zelf hun toevallende wereldlijke souvereiniteit, hebben de pausen steeds onwrikbaar als een onvervreemdbaar recht vastgehouden. Immers naarmate de Kerk zich onder meer verschillende volken had uitgebreid, was het meer noodzakelijk, dat het hoofd der Kerk niemands onderdaan was. De wereldlijke souvereiniteit was en is nog steeds de waarborg voor de noodzakelijke onafhankelijkheid van den paus.

Uitgebreidheid. In den loop der tijden heeft het gebied van den K. S. nogal gevarieerd; de complete geschiedenis van de grootere en kleinere stukken, die er toe behoorden of er weer afvielen, is zeer ingewikkeld. In groote trekken bestond de K. S. uit:

1° Het Patrimonium Petri met de Campagn a, d.i. het onmiddellijke gebied om Rome;
2° het hertogdom Spoleto;
3° het markgraafschap Ancona;
4° de Pentapolis met Rimini als voornaamste stad (later naar de stad Urbino ook Urbino genoemd);
5° het → Exarchaat van Ravenna, later geheeten de Romagna;
6° Bologna en Ferrara met hun stadsgebied.

Verder enkele enclaves als Benevente en Pontecorvo. Tijdelijk hebben er ook toe behoord de hertogdommen Modena en Parma en de steden Padua en Mantua met haar gebied.

Geschiedenis. Bij het Patrimonium Petri, dat zich spontaan als souvereine staat ontwikkeld had, voegde de Schenking van Pepijn (754) het Exarchaat, de Pentapolis en Ancona; de Schenkingen van Karel den Grooten (774 en 781) deelen van Toscane en Spoleto. Wel oefende Karel als beschermer der Kerk soms grooten politieken invloed uit, hetgeen ook onder latere keizers, nu eens meer, dan eens minder, geschiedde en tot conflicten aanleiding gaf, maar steeds bleef de paus zelfstandig souverein en nooit was hij leenman van den keizer. Van de 9e tot de 11e eeuw leed de K. S. zwaar onder verwoestende Saracenen-invallen en de woelingen van den eerzuchtigen Romeinschen adel; Alberik van Rome was zelfs lange jaren feitelijk meester in het Patrimonium, terwijl het overige tijdelijk voor de pausen verloren ging. Door de schenking van Otto I (962) wordt het verlorene weer herwonnen en uitgebreid. In 1115 vermaakte Mathilde van Toscane haar goederen aan den H.

Stoel; na lange geschillen met het Duitsche Rijk bleven ze grootendeels aan den paus. De poging van → Arnold van Brescia tot stichting eener republiek (1147) slaagde slechts kort en door de Gouden Bulle van Eger (1213) werd Innocentius III opnieuw in het bezit van den K. S. bevestigd. In den loop der 13e eeuw kwam de H. Stoel nog in het bezit van Venaissin en in 1348 van Avignon in Frankrijk, terwijl het Ital. gebied werd verscheurd door voortdurende adelstwisten, doch de nieuwe poging van → Cola di Rienzo (1353) tot stichting eener republiek mislukte en kardinaal → Albornoz gaf de Aegidische Constituties, die tot 1816 het burgerlijk wetboek van den K. S. bleven.

Door het wanbeheer van → Alexander VI dreigde de geheele K. S. aan de Borgia’s en Rom. adelsfamilies verloren te gaan; → Julius II (f 1513) herstelde echter het gezag over het geheele oude pauselijke gebied. Van de 16e tot het einde der 18e eeuw werd de paus als wereldlijk vorst soms noodgedwongen al te zeer betrokken in de nationalistisch-absolutistische politiek der Kath. vorsten.

De Fransche invasie tengevolge der Revolutie van 1789 beroofde den K. S. van aanzienlijke stukken ten gunste van de Cisalpijnsche Republiek (vrede van Tolentino 1797); Napoleon lijfde den geheelen K. S. bij Frankrijk in; het Congres van Weenen (1815) herstelde ongeveer den ouden toestand. Avignon bleef echter Fransch.

Bij het streven naar Ital. eenheid (→ Italië, sub Gesch.) wilde een gematigde partij een Ital. Statenbond onder den paus-souverein als voorzitter. De liberaal-revolutionnaire opstanden (Bologna 1831, Rome 1848) dreven Gregorius XVI, en na aanvankelijk vergaande concessies ook Pius IX, in sterk conservatieve richting, waarbij zij gesteund werden door Oostenrijk en Frankrijk; dit laatste drong echter steeds sterker op liberale hervormingen, ruimere toelating van leeken aan het bestuur, e.d. aan. In 1860 veroverden de Piemonteezen al het gebied behalve het Patrimonium en lijfden het bij het ééne Italië in; de dapperheid der zouaven en de hulp van Frankrijk beschermden Rome voorloopig nog. Na het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog werd echter ook Rome ingenomen (20 Sept. 1870) en tot hoofdstad van het ééne Italië verklaard.

Voor de bestuursindeeling van den K. S., zie → Legaties.

Romeinsche kwestie. De pausen weigerden den roof hunner staten, die de waarborg hunner onafhankelijkheid zijn, te erkennen, waardoor de „Romeinsche kwestie” ontstond, die gedurende 69 jaar een toestand van conflict tusschen het pausdom en het Ital. koninkrijk schiep. Zie daarover → Romeinsche kwestie.

Lit.: Haller, Quellen zur Gesch. der Entstehung des Kirchenstaats (1907); Duchesne, Les premiers temps de l’Etat Pontifical (31911); Pastor, Gesch. der Päpste; Schmidlin, Papstgeschichte der neuesten Zeit (2 dln. 1933 vlg.). Gorris De verzoening met Italië kwam tot stand door het Lateraansch verdrag, waarbij de paus wordt erkend als geheel onafhankelijk souverein over een eigen gebied, zij het van veel geringeren omvang dan de vroegere K.S. Als voortzetting van den K. S. geldt dus de Stad van het Vaticaan.

De Stad van het Vaticaan. Het verdrag van Lateranen van 11 Februari 1929, waarbij deze werd ingericht, bestaat uit twee deelen, het eigenlijke verdrag, dat zuiver volkenrechtelijk is, en een concordaat. Het verdrag is een vredesverdrag, daar sinds de inneming van Rome tusschen den Kerkelijken Staat en Italië geen vrede was gesloten. Hieraan wordt ook in art. 26 herinnerd. Op te merken valt, dat het slechts een verdrag is tusschen den H. Stoel en Italië, omdat de in 1870 geschapen toestand er ook een was tusschen die twee staten. Sinds 1870 was de H.

Stoel volkenrechtelijk een macht gebleven maar geen staat, zooals Renault het uitdrukte. Volgens het verdrag heet de K. S. voortaan „Stad van het Vaticaan”, bevattende een grondgebied van 44 ha, waarover de H. Stoel den vollen eigendom heeft, uitsluitende en volledige macht en souvereine jurisdictie uitoefent. Van bijz. beteekenis is, dat erkend wordt, dat het staatsgebied in vollen eigendom toebehoort aan den H. Stoel.

In andere vredesverdragen wordt alleen de souvereiniteit erkend of overgedragen. Art. 2 van het Lateraansch Verdrag erkent uitdrukkelijk, dat de souvereiniteit van den H. Stoel op internationaal terrein een attribuut onafscheidelijk aan zijn natuur is en in overeenstemming is met de traditie en de eischen van zijn zending in de wereld. De Stad van het Vaticaan is werkelijk een staat, want zij omvat een grondgebied (art. 3), een bevolking (art. 9), bezit eigen rechtspraak, wetgeving, eigen gezag (art. 4), eigen post etc. (art. 6), eigen orde-orgaan en actief en passief gezantschapsrecht. Men kan zeggen, dat het geheele verdrag dezen voornamen eisch vooropstelt: de algeheele onafhankelijkheid van den nieuwen K. S. te waarborgen, zoodat deze in de wereld terecht als staat optreden kan.

Toch is het waar, dat de Stad van het Vaticaan een geheel bijzondere staat is; te wijzen is op den geringen omvang van het territoir en het geringe aantal inwoners, welke hoofdzakelijk bestaan uit hoogwaardigheidsbekleeders en ambtenaren (kerkelijk, civiel en militair). Daarom ook worden aan de burgers geen rechten gegeven, zooals in andere staten gebruikelijk is. Een en ander is gelegen in het doel van dezen staat, dat als zoodanig sui generis is, nl. een juridische en symbolische zekerheid te geven voor de taak van de Kerk, terwijl anders de staat tot doel heeft de behartiging van het algemeen welzijn der burgers. In verband daarmee verklaart de H. Stoel in art. 24, dat zij buiten de materieele geschillen en strijdpunten der andere staten blijven wil, tenzij alle partijen eenstemmig een beroep op haar doen. Daarom is de K. S. een neutraal gebied.

„Het gebied, dat Wij Ons gereserveerd hebben en dat voor Ons is erkend, is, hoewel materieel klein, groot, ja zelfs het grootste van de wereld, van welk ander gezichtspunt men het ook beschouwt; het gebied, dat met fierheid kan wijzen op de colonnade van Bernini, den koepel van Michelangelo, de schatten van wijsheid en kunst, vervat in de bibliotheken, de musea en pinacotheken van het Vaticaan, het gebied, dat insluit en bewaart het graf van den Prins der Apostelen, kan men terecht het grootste en het kostbaarste van de geheele wereld noemen”, aldus Pius XI, in zijn toespraak aan de pastoors en predikers van Rome op 11 Febr. 1929.

Het concordaat, dat tegelijk met het verdrag werd gesloten en dat daarmee een onafscheidelijk geheel vormt, betreft den paus niet als staatshoofd, doch als hoofd der Kerk. Ziedaar voor → Lateranen (Verdrag van). L. Janssens Lit.: Concordata regnante S.D. Pio P.P. XI (1934); de la Brière.Recueil des cours de l’Acad. Droit lnt. (XXXIII).