1° Het gebruik van bepaalde teekens (punten, komma’s, vraagteekens, uitroepteekens, enz.) om het einde van een zin of zinsdeel aan te geven. Er zijn twee normen: de rhetorische of oratorische, die i. gebruikt om pauzen aan te duiden; de grammatische of syntactische (logische), die teekens aanwendt om hoofden bijzinnen te scheiden.
In Ned. zijn beide methoden in zwang. Beide hebben zich ontwikkeld uit de middeleeuwsch-Latijnsche.Lit.: J. Greidanus, Begins. en ontwikk. v. d. i., in ’t biezonder in de Ned. (1926); J. N. v. d. Bosch, Over i., grondtrekken voor het taalonderwijs, in: De Nieuwe Taalgids (1 1907, 61-68). Lampen
2° (Muziek) → Phraseering.