Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Interferometer

betekenis & definitie

(natuurk.). De interferometer van Fabry en Pérot of étalon bestaat uit twee evenwijdige, volkomen vlakke glazen platen, waarvan de naar elkaar toe geplaatste zijden half doorlatend verzilverd zijn.Door de half verzilverde lagen wordt van een opvallenden lichtstraal telkens een gedeelte gereflecteerd, en een ander deel doorgelaten.

Zoo krijgt men naar rechts uittredende stralen, die achtereenvolgens niet, twee, vier, enz. malen gereflecteerd zijn. Is de invalshoek zoo groot, dat het optisch wegverschil voor twee punten A en B, gelegen op opeenvolgende stralen, A bedraagt, dan vindt men in die richtingeen energie-maximum voor licht van de golflengte A.

Voor zulke hoeken, dat dit wegverschil nA wordt, ontstaat een maximum van nde orde. Het verband tusschen golflengte, afstand d der platen en den invalshoek a wordt dan uitgedrukt door: nA = 2d cos a. Daar bij den i. van Fabry en Pérot de normaal uitde lichtbron op het voorvlak van den i. as van symmetrie is, ontstaat als interferentiefiguur een stelsel van concentrische ringen.De i. is het meest geschikte instrument voor het nauwkeurig meten van golflengten.

Denkt men nl. bij het étalon loodrecht invallende monochromatische stralen, zoodat maxima daar gevonden worden, waar nA = 2d, dan kan men bij een bepaalde variatie van d tellen, hoe dikwijls een helderheidsmaximum optreedt. Hieruit is zeer nauwkeurig de golflengte te bepalen.Andere interferentie-apparaten zijn: de interferometers van Jarnin en van Michelson (zie onder), het trappenrooster of échelon van Michelson en de plaat van Lummer-Gehreke. Dekkers. De interferometer van Michelson wordt in de sterrenkunde gebruikt voor het meten van zeer enge dubbelsterren en voor het bepalen van stermiddellijnen.

Licht van een ster wordt door een stelsel spiegels (zie fig.) langs twee verschillende wegen in een kijker geworpen. Het buigingsschijfje, dat de kijker van de ster vormt, is dan doorsneden door een aantalinterferentiestrepen, die des te dichter bij elkaar staan, naarmate de afstand van de spiegels Sj en S2 grooter is.

Richt men nu het instrument op een dubbelster, waarvan de componenten zoo dicht bij elkaar staan, dat hun buigingsschijfjes elkaar grootendeels overdekken, dan kan men den afstand S1S2 zoo regelen, dat de lichte strepen van den eenen component samenvallen met de donkere strepen van den anderen en deze verzwakken. Uit den afstand is dan de afstand van de componenten te berekenen.

Bij enkele sterren met een zeer groote middellijn heeft men deze middellijn volgens hetzelfde beginsel kunnen meten (de interferentiepatronen van verschillende punten van het sterschijfje overdekken elkaar). De eerste meting van een stermiddellijn geschiedde in 1920 (Betelgeuze, 0,045")Reesinck