Haring - (Clupea harengus L.), visch uit de fam. der haringachtigen. Het lichaam van dezen visch wordt 30 cm lang en is sterk zijdelings afgeplat.
De bovenzijde is zee- of blauwgroen, de onderzijde zilverkleurig; rug- en staartvin zijn donker, de andere licht. Het Noordelijke deel van den Atlant.
Oceaan is het vaderland van den h. In de Europ. wateren kan men een aantal rassen onderscheiden, die in gedaante en leefwijze duidelijk verschillen.
Er zijn twee groote groepen, nl. die, welke de voorkeur aan zoutwater geven, dit zelden verlaten en daar in den herfst of winter kuitschieten, en die, welke ook in zee leven, maar in de buurt der kusten, en in het voorjaar, om kuit te schieten, de kust opzoeken. De geschoten kuit, van verre als een witte massa (haringbedden) zichtbaar, bedekt vaak groote vlakten.
De Schotsche h., in den voorzomer bij de Shetland-eil., vervolgens aan de Schotsche en Eng. kust, wordt vóór het kuitschieten gevangen. Bij den haring, op de Ned. groote of pekelharingvisscherij (→ Haringvisscherij) gevangen, begint de rijtijd in Juli, bij den steurharing (→ Haringvisscherij) tegen October.
De panharing, uit de Zeeuwsche wateren en de Zuiderzee, verzamelt zich om kuit te schieten in het laatst van het jaar tot in het voorjaar.Den h. zelf onderscheidt men in maatjesharing met onrijpe kuit en hom, die zeer lekker is, maar niet zoo lang bewaard kan worden als de volle h. met kuit en hom, die het talrijkst gevangen wordt, terwijl de school haring, na het kuitschieten gevangen, minder duurzaam en lekker is. De h. heet Hollandsche h., omdat hij door Hollanders, maar niet aan onze kusten, gevangen wordt. Keer