Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Godsoordeel

betekenis & definitie

Godsoordeel - (godsgericht, iudicium Dei, ordalium, ordaal), middel tot vaststelling in of buiten rechte van de al of niet waarheid van bepaalde feiten in de verwachting, dat een hoogere macht (God, natuurkracht, een of andere godheid) daarbij medewerkt. Blijkens de bronnen wordt het g. dikwijls toegepast als uiterste middel of in gevallen, waarin andere bewijsmiddelen afwezig zijn of onbetrouwbaar geacht worden.

G. ziet eveneens op het resultaat van het toegepaste middel. Het g. treft men reeds aan in de wetgeving van Hammoerabi (ca. 2000 v.

Chr.); in de M.E. speelt het g. een rol van beteekenis, vooral in het rechtsleven. G. worden nu nog toegepast bij Bataks, Minangkabau-Maleiers en bij vsch.

Afrik. stammen (o.a. bij Kivu-Pygmeeën).De vorm van het g. is zeer uiteenloopend (vuurproeven, waterproeven, spijsordalia, enz.). Vsch. g. gingen in de M.E. gepaard met kerkelijke plechtigheden. In kerkelijke kringen heeft het g. gedurende de M.E. vóór- en tegenstanders gehad. Vsch. pausen vaardigden verbodsbepalingen uit (o.a. Nicolaas I, Stephanus V, Alexander III). Het concilie van Lateranen (1215) verbood aan den clerus het verrichten van kerkelijke benedicties bij de ordalia.

Bekend is de koudwaterproef (iudicium aquae frigidae), waarbij de persoon, die het g. ondergaat, handen en voeten kruiselings aan elkaar gebonden, te water gelaten wordt (vaak toegepast bij → heksen). In den regel is de opvatting deze, dat indien de persoon zinkt, daarmede tevens de onschuld vaststaat; het blijven drijven geldt als teeken van schuld. Bij de heetwaterproef (iudicium aquae ferventis, ook wel „ketelvang”) moet een hand gestoken worden in een ketel met ziedend water. Van het al of niet ongedeerd blijven der hand hangt de beslissing af omtrent schuld of onschuld, waarheid of onwaarheid. Voorts wordt herhaaldelijk vermeld de vuurproef (iudicium ferri ferventis), waarbij degene, die de proef aflegt, blootsvoets over gloeiende ijzers (ploegijzers) gaat. in het art. → Cunegonda, kol. 358, dl. VIII).

Hier is het ongedeerd blijven der voeten beslissend. Ook komt voor: het vastgrijpen van een gloeiend aambeeld, van gloeiend ijzer, het steken der hand in gloeiend lood. Ook in den tweekamp ziet men, al is dit punt betwist, in den regel een g.; trouwens de middeleeuwsche bronnen spreken over den tweekamp herhaaldelijk als van een „iudicium Dei”. In de lex Frisionum (14) wordt uitvoerig beschreven het g. met het lot (lotsordaal), waarbij het schuldig aan een manslag, begaan bij een volksoploop, vastgesteld wordt door het werpen van het lot. Bij de kruisproef (iudicium crucis) moeten beide partijen, die het over een of ander feit oneens zijn, de armen zijwaarts gestrekt houden (voor een kruis). Het g. luidt ongunstig voor hem, die de armen het eerst laat zakken.

De spijsordalia hebben dit gemeen, dat hij, die de proef aflegt, iets moet inslikken (stukje brood, plantenextract, rijstmeelballetje). Lukt dit, heeft dit c.q. geen nadeelige gevolgen (uitblijven van ziekte), dan is dit een bewijs in gunstigen zin. De communieproef wordt soms toegepast bij diefstal. Is in een klooster (monasterium) een diefstal gepleegd, dan moet degeen, die deze proef moet afleggen, na de abtsmis ter H. Tafel gaan, ten einde zoo zijn onschuld aan te toonen. Bij het baargericht wordt de verdachte bij het lijk gebracht van den verslagene. Begint de wonde wederom te bloeden, dan staat daarmede de schuldigheid aan het delict vast.

In de kunst, vooral ook in miniaturen, zijn vsch. vormen van het g. uitgebeeld. Hermesdorf. Lit.: P. Vinogradoff, in Encyclopaedia of Religions and Ethics (s.v. Ordeal); Browe, Die Abendmahlsprobe, in Hist.Ztschr. (dl. 48,1928, 193). Voor verdere lit.: Hermesdorf, De herkomst der ordalia, in Tschr. voor Rechtsgesch. (IX, 271 vlg.); id. Ordalia en liturgie, in Studia cath. (V 1929, 393 vlg.); H. Fehr, Das Recht im Bilde.