Gama - 1° José Basilio da, Braziliaansch dichter; * 1741 te S. José do Rio das Montes (nu Tiradento), † 1795 te Lissabon.
G. was novice bij de Jezuïeten, toen de Sociëteit door de Port. regeering uit Brazilië werd verjaagd; hij verliet de Orde en werd na omzwervingen in Europa vereerder en aanhanger van Pombal. Zijn voorn. werk, Uruguay, aan dezen opgedragen, is het eerste in de Braziliaansche lit., dat een vaderlandsch motief bewerkt.
In blanke verzen bezingt hij den, naar hij het voorstelt door de Jezuïeten opgezetten, opstand der Indianen van het Sete Povos tegen het verdrag van 1750 (➝ Reducties van Paraguay). De Jezuïeten lieten een afzonderlijk verweerschrift tegen de Uruguay verschijnen.Verdere werken: Quitubia; Declamaçâo tragica; Sonetas; Cantatas. — Lit.: Firmin-Didot, Nouvelle Biogr. Générale; J. A. Montenegro, in een nieuwe uitg. van Uruguay (1900).
Terlingen.
2° Vasco da, Portugeesch ontdekkingsreiziger; * 1469 te Sines (Portugal), † 1524 te Cochin (Voor-Indië). G. werd door Emanuel den Grooten van Portugal uitgezonden om het laatste nog niet bekende gedeelte van den zeeweg naar Indië te verkennen. Op 8 Juli 1497 verliet hij de haven van Lissabon, voer 22 Nov. om Kaap de Goede Hoop (de kust waar hij op Kerstdag langs voer werd Terra Natalis genoemd) en bereikte 14 April 1498 Melinde. Daar voorzag hij zich van een loods, waarmede hij 20 Mei Calicut in Voor-Indië bereikte. In het vaderland terug, werd hij
rijkelijk beloond en tot admiraal van de Oostersche zeeën benoemd. Van 1602 tot 1503 maakte hij weer een reis naar Indië en stichtte vsch. factorijen; daarop werd hij tot graaf van Vidigueyra verheven. In 1624 tot onderkoning benoemd van het door Albuquerque veroverde gebied in Indië, stierf hij in Dec. van dat jaar te Cochin. Zijn lijk werd in 1539 te Vidigueyra bijgezet.
Lit.: The Three Voyages of Vasco da Gama and his Viceroyalty (Hakluyt Society, XLII 1869); H. Plischke, V. da G. Der Weg nach Ost-Indien (1926).
de Visser.