Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Fuga

betekenis & definitie

Fuga - (Lat. en Ital., = vlucht; D.: fuge; Fr. en Eng.: fugue) is de bekroning van den nabootsenden stijl in de meerstemmige muziek. Zij bewerkstelligt de ontwikkeling van één thema, dat echter ook van meerdere vergezeld kan wezen, die dan tevens meteen hun organische ontplooiing krijgen.

De naam f. werd in de M.E. toegepast op wat men nu den ➝ canon noemt. De ➝ ricercar, het instrumentale muziekstuk uit de Renaissance, dat successievelijk meerdere thema’s doorvoerde, wordt beschouwd als de voorlooper der f.

Het streven om een polyphone compositie uit één thema op te bouwen, voerde tot de f., waarvan de oudste proeven bij Andrea en Giovanni Gabrieli aan te wijzen zijn. Een lange evolutie (die in groote mate afhankelijk was van de ontwikkeling van het tonaliteitswezen waaronder begrepen de ➝ modulatie en de ➝ gelijkzwevende temperatuur) voerde de f. tot haar hoogtepunt bij J.

S. Bach (1685-1750), die, vooral in zijn Wohltemperiertes Klavier en in zijn Kunst der Fuge, de mogelijkheden van dezen kunstvorm uitgeput heeft.

De f. is minstens tweestemmig, maar kan tot voor acht zelfstandige stemmen, vocale of instrumentale, gecomponeerd zijn. Het aantal stemmen wordt strikt bijgehouden; alleen in de slotmaten wordt soms van dien regel afgeweken, door toevoeging van accoordnoten.

Hoofdbestanddeelen in de f. zijn:a) het thema;
b) het „antwoord” (een aan speciale regelen onderworpen nabootsing van het thema in de quint);
c) het tegen-thema (of de tegenthema’s), met het hoofdthema vaak in dubbele contrapunt gecombineerd;
d) het „stretto”, waarin het thema op korten afstand en ook in verscheidenheid van vorm (omkeering, kreeftengang, verbreeding, verkorting) geïmiteerd wordt.