Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Front

betekenis & definitie

Front - 1° (bouwk.) → Gevel.

2° ( Krijgsk.) Een samenhangend geheel van een of meer verdedigde stellingen, veelal aan beide einden aangeleund door andere f., door onzijdig gebied, zee of ondoorschrijdbaar terrein.
3° Front in de meteorologie is de scheidingslijn tusschen koude en warme luchtmassa’s (zie figuren bij art. → Cycloon). Twee luchtmassa’s van verschillende oorsprong en windbanen, welke door horizontale beweging naast elkaar worden gebracht, blijven, in de vrije atmosfeer, door een hellend vlak van temperatuurdiscontinuïteit (= frontvlak) en, aan het aardoppervlak, door een discontinuïteitslijn (= front) gescheiden. De warme, lichtere lucht bevindt zich boven, en de koude, zwaardere lucht ligt wigvormig onder het frontvlak, dat een hellingshoek van gemiddeld 1° met den horizon maakt. Het frontvlak is geen geometrisch vlak, maar een smalle overgangsluchtlaag. Een f. is dikwijls duizenden km lang en het frontvlak reikt soms tot de tropopause. Een f. blijft meestal gedurende eenige dagen gehandhaafd. Het ligt gewoonlijk op de weerkaart in een trog van lagen luchtdruk, waarin de winden convergeeren. Het overtrekken van een f. over een bepaalde plaats wordt door een min of meer plotselinge verandering van de luchttemperatuur, vochtigheid, druk, wind, bewolking, neerslag en zichtbaarheid gekenmerkt.

Men onderscheidt het warm f. en het koud f. Het warm front of opglijdingslinie (vroeger ook koerslinie) is, aan de aardoppervlakte, de voorste lijn van een vooruitkomende warme luchtmassa. De warme lucht glijdt langs het warm-frontvlak of opglijdingsvlak omhoog, over de zich terugtrekkende wig van koude lucht. In de opstijgende warme lucht worden, in een overgrooten sluier, de warm-frontwolken gevormd, welke naar de hoogte der ondergrens nimbostratus (lager dan 2 km), altostratus (2 tot 5 km) en cirrostratus (hooger dan 5 km) worden genoemd. De warm-frontneerslag valt, als → aanhoudende neerslag, uit den nimbostratus en den lagen altostratus, vóór het warm f., op een ong. 300 km breed gebied der aardoppervlakte.

Het koud front of invalslijn (ook buienlijn; → Bui) is, aan de aardoppervlakte, de voorste linie van een inval van koude lucht. De wigvormige inval van koude lucht dwingt warme lucht tot opstijgen over het voorste deel van het koud-frontvlak of invalsvlak, terwijl warme lucht over het achterste deel van het grensvlak meestal afglijdt. In de opstijgende warme lucht worden de cumulonimbussoortige koud-frontwolken gevormd, waaruit de buiige koud-frontneerslag, aan en achter het koud f., op een ong. 70 km breed gebied der aardoppervlakte, valt. Frontonweder ontstaat in de koud-frontwolken. → Onweder.

In het occlusiastadium van den buitentropischen → cycloon wordt, in de vrije atmosfeer, een warm of koud bovenfront gevormd; terwijl het occlusiafront twee koude luchtmassa’s van verschillende temperatuur, aan de aardoppervlakte, scheidt.

Een golfvormige storing aan een f., welke zich niet in een ideaalcycloon ontwikkelt (→ Cycloon), plant zich bijna onveranderd langs het f. voort. Het f. blijft alsdan vrij langen tijd over een bepaalde strook van het aardoppervlak kronkelen en wordt een quasi-stationnair front genaamd.

De hoofdfronten der troposfeer zijn:

1° het polair front tusschen de lucht van polairen oorsprong en de lucht van tropicalen oorsprong in de koude en gematigde luchtstreken;
2° het arctisch front, tusschen lucht van rechtstreekschen polairen oorsprong en lucht van onrechtstreekschen polairen oorsprong, in de arctische streken;
3° het passaat-front tusschen den passaat en den antipassaat, in de sub-tropische streken;
4° het intertropisch front tusschen den N.O. passaat en den Z.O. passaat, in de intertropische streken der aarde. De buitentropische cycloon ontstaat als een golfvormige storing aan het polair f., en soms aan het arctisch f. (→ Cycloon). Men vermoedt, dat de tropische cycloon slechts aan het intertropisch front kan ontstaan.

De studie van de f., van de golfvormige en cyclonale storingen aan de f. en van de luchtmassa’s, die door de f. gescheiden zijn, is sinds den Wereldoorlog de hoofdzaak in de meteorologie geworden [Meteorol. school van Bergen (Noorw.). → Bjerknes (V. en J.)].

Lit.: zie → Cycloon ; ook : J. Bjerknes en H. Solberg, Meteor. Conditions for the formation of Rain (Oslo 1921); id., Life Cycle of Cyclones and the Polar Front Theory (Oslo 1922); T. Bergeron en G. Swoboda, Wellen und Wirbel an einer quasi-stationären Grenzfläche (Leipzig 1924) ; G. Stüve, in Wissensch. Abhandl. d. preuss. aeronaut. Observat. (XIV Lindenberg 1922).

V. d. Broeck.