Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Elis

betekenis & definitie

Provincie van Oud-Griekenland, gelegen in het Westen van den Peloponnesus, bespoeld door de zee, afgesloten van Arcadië door den Pholoë-berg en van Achaia door den Erymanthus-berg; bespoeld door den Peneius en den Alpheus en dus vruchtbaar landbouwgebied. Oorspronkelijk was E. bewoond door de zgn.

Epeeërs, later Eleeërs genoemd, Arcadische stammen en Thessalische Minyers. Het gebied om de oude stad Pisa was reeds vroeg bezet door de Achaeërs, die ter eere van Zeus Olympios te Olympia het beroemde heiligdom stichtten, het centrum der Olympische spelen (sinds 776 v.Chr. gehouden, volgens de traditie).

Van een eigenlijk vorstenhuis is geen sprake. Elis is immers nooit tot een gave eenheid geraakt: de onderscheidene deelen streefden gedurig naar wederzijdsche onderwerping.

De democratische reorganisatie van 472 v. Chr. en de indeeling van E. in tien phylen, waarvan elke phylè een afgevaardigde had in het college der zgn. hellènodikai, evenals de stichting eener nieuwe hoofdstad (Elis) in 471 v.

Chr. hebben enkel een oppervlakkige eenheid tot stand gebracht. Elis speelde geen noemenswaardige rol in de Perzische oorlogen; in de Peloponnesische oorlogen neemt E. stelling tegen Sparta, tot het ten slotte uiteengerukt en gedwongen wordt tot de Spartaansche symmachie terug te keeren (402—401).

Na Chaeronea (338 v. Chr.) sluit E. zich aan bij Philippus; in 211 treedt E. toe tot den Aetolischen Bond en in 196 verbindt het zich met Rome.

Na 146 v.

Chr. wordt E., met gansch Griekenland mede, Romeinsch gebied.

Olympia, door Sylla geplunderd in 87, genoot de bijzondere gunst der Romeinsche keizers. In 267 werd Olympia door de Goten en de Herulen verwoest; in 393 verbiedt Theodosius de Olympische spelen en in 522 wordt de stad geheel door een aardbeving vernield. V.

Pottelbergh
Elisch dialect Vermengd met middel-Grieksche en Noord-West-Grieksche elementen, vormde het Elisch geen eenheid, maar was veel meer een middelgraad tusschen het Peloponnesische Dorisch en de NoordWest-Grieksche dialecten en werd door de Oude Grieken aangevoeld als ruw en boersch. Van de 3e eeuw v.

Chr. af laat zich de invloed merken zoowel van de Dorische als van de Attische gemeenschapstaal (de zgn. koinè). Op een stukje van een volkslied na, is het E. d. enkel bekend door inschriften, welke vooral Olympia gevonden zijn. V.

Pottelbergh