Diederik - naam van zeven leden uit het Hollandsche huis, welks leden zich tot ca. 1061 graven in Friesland, sedert dien graven van Holland noemden.
Diederik I (922-ca. 939), zoon van Gerulf, in Kennemerland gegoed, werd 15 Juni 922 door Karel den Eenvoudigen begiftigd met het klooster Egmond c.a.
Diederik II (ca. 939-ca. 988), huwde Hildegard van Vlaanderen, verwant aan de Duitsche koningen, die zijn steun zochten.
Diederik III (993-1039), bij den dood van zijn vader Arnulf minderjarig, verloor tijdens de voogdij van zijn moeder, Lutgardis van Luxemburg, een deel van zijn gebied aan den bisschop van Utrecht en alle gezag over de Friezen, die zich eerst 1005 na een expeditie van Hendrik II, Duitsch koning, oom van D. III, onderwierpen. Daarna breidde D. zijn graafschap uit door ontginning der wilde venen, aan de Merwede (= N. Maas); door een sterkte te Vlaardingen beheerschte hij den belangrijken riviermond, waartegen vooral de geestelijke vorsten langs den Rijn in verzet kwamen. Een door den keizer gezonden expeditie mislukte (1018).
Diederik IV (1039-1049) zette de expansie voort tot de Maas bij Heusden, hem 1046 door een expeditie van koning Hendrik III ontrukt; sneuvelde in den opnieuw ontbranden oorlog met de bisschoppen der Rijnlanden.
Diederik V (1061-1091), aanvankelijk onder voogdij van zijn moeder, Geertrui van Saksen, en sinds 1063 van zijn tweeden vader, Robert den Fries, zoon van Boudewijn V van Vlaanderen, die in harden kamp tegen Utrecht c.s. het graafschap voor zijn stiefzoon behield. Deze wist later zijn graafschap met een deel van Zeeland (als Vlaamsch leen) uit te breiden.
Diederik VI (1122-1157), aanvankelijk onder voogdij van zijn moeder, Petronella van Saksen, die zich met moeite handhaafde tegen keizer Hendrik V. Diederik VI voerde oorlog tegen Utrecht en tegen de Friezen, die zijn broer Floris den Zwarten tot aanvoerder hadden; ca. 1138 bezocht hij Jerusalem.
Diederik VII (1190-1203) streed tegen Gelre, tegen de Friezen, die aangevoerd werden door zijn broer Willem, tegen de Vlamingen om den tol bij Geervliet en tegen Brabant krachtens de Hollandsche expansiepolitiek, die, na Heusden en Geertruidenberg, Den Bosch opeischte. Deze oorlog leidde tot een voor D. zeer vernederenden vrede.
Lit.: Gosses en Japikse, Handb. t. d. staatk. gesch. v. Nederl. (2 blz. 42-83); Blok en Poelman in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (I). Rogier.