Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Delft, (persoon)

betekenis & definitie

Delft, (persoon) - 1° Anton van, Ned. letterkundige, priester;* 1876. Hij was vooral werkzaam voor het Brab. volkstooneel, doch deed zich ook als geleerde kennen door zijn vert. van en commentaren op Dante, Vondel en eenige gedeelten der H. Schriftuur.

Zijn stijl, eenigermate stroef, soms geforceerd, streeft naar beknoptheid en geeft een lange gedachtenreeks in weinige regels weer. Zijn vaak krachtige tooneelpoëzie wordt wel eens geschaad door de herhaling derzelfde motieven. Uit al zijn werk spreekt een rijk natuurtalent, dat zich ietwat eenzelvig ontwikkelde, en weinig invloed van de letterkundige stroomingen des tijds onderging.

Voorn. werk: Eucharistica (1913); De Dorre Boom (1914); Saul en David (1914); Dante-verklaring (4 dln. 1920-1921); Vondel’s Altaergeheimnissen (1924); Hirtacus (1923); De Verloving van St. Arigida (1924); Jeremias (1925); Tekst voor het passiespel te Tegelen (1930); Verklaring van den Apocalyps (1935).

Asselbergs.

2° Hugo van, een Kartuizer der 15e eeuw, in St. Catharinadal te Kiel, werd prior van het Kartuizerklooster van Geertruidenberg, ging in 1428 over naar Brugge als rector van de Kartuizernonnen. Hij was een man van buitengewone deugd en van groote kennis der geestelijke zaken.

Lit.: N. Ned. Biogr. Wbk.

Erens.

< >