Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Creoliseering

betekenis & definitie

Creoliseering - (creool, Port. creoulo, Spaansch criollo, beteekent: inheemsch, in tegenstelling met: Europeesch; de etymologie is onbekend) is het verschijnsel, dat een Europeesche taal (meestal een Romaansche, doch ook het Hollandsch of het Engelsch) met een inlanderstaal (de talen van inboorlingen van Amerika, Australië, Afrika, Azië of geïmporteerde Negers) plotseling, met een schok samenbotst, dus niet geleidelijk, en zich ermee vermengt. In abstracto was zooiets ook in Europa mogelijk, doch het is nooit gebeurd.

Wijl daar meestal een flecteerende en een niet-flecteerende taal samenstooten, zijn meestal de gevolgen: verdwijnen flectie en conjugatie (dit proces wordt daarom ook wel creoliseering genoemd), het niet meer onderscheiden der rededeelen (zoodat zelfstandige naamwoorden de functie hebben van werkwoorden of van bijv. naamwoorden en omgekeerd), het samenvallen der geslachten, de sterke vereenvoudiging van de syntaxis (het egaliseeren bij meer vormen van één woord), het meer aangeven van het aspect (voorstelling van het verloopen der handeling) dan van den tijd, het vergemakkelijken van moeilijke medeklinkers en medeklinkerverbindingen, het plaatsen van klinkers op het einde der woorden, enz. Voorbeelden uit het Afrikaansch, dat wel creoliseert, doch geen creoolsche taal is: di man, di kind; die skape dood bij hope; ek is honger; jij kan sing-sing; skip, meervoud skippe, fooi (vogel), oor (over). Men onderscheidt mengeltalen (met zeer hoog percentage ontleende woorden in sterk aangetaste vormleer, bijv. het Engelsch en het Afrikaansch) en creoolsche talen (welker kenmerk is: absoluut ontbreken van klankwisseling bij declinatie en conjugatie).

Creoolsche talen zijn o.a. Pidgin-Engelsch in den mond der Chineezen, Neger-Fransch in Louisiana, Mauritius, enz., Annam-Fransch in Cochin-China, Neger-Spaansch op San Domingo, Trinidad, enz., Neger-Engelsch en Neger-Hollandsch der Antillen, Neger-Portugeesch aan Kaap Verdi en in Senegambië, Indo-Portugeesch in Cochin, Din, Magalore, HobsonJobson in Engelsch-Indië.

Lit.: Thomas, The theory and practice of Creole grammar (1869) ; Saint-Quentin, Introduction à l’histoire de Cayenne, Étude sur la grammaire créole (1872) ; Coelko,' Os dialectos romanicos ou nev. latmos na Africa, Asia e America (1881); H. Schuchardt, Kreolische Studiën (I-IX, in Sitzungsberichte der kl. Akad. d. Wiss. zu Wien, 1882—1891) ; J. Harrison, The creole Patois of Louisiana (Amer. Journal of Philology, 1882) ; D. Hesseling, Het Negerhollandsch der Deense Antillen (1905); J. De Josselin de Jong, Het Negerhollandsch van S. Thomas en S. Jan (Med. Kon. Acad. Wet 1924); J. Schrijnen, Handl. bij de studie der vergelijk, indogerm. taalwetenschap (1924); J. van Ginneken, Handb. der Ned. taal (I 1928); J. Wittmann, Die Sprachentwicklung des Deflexionstypus im Afrikaans (1928); D. Hesseling, Hoe ontstond de eigenaardige vorm van het Kreools ? Neophilologus (1933); P. Lenz, El Papiamento (1926) ; D. Hesseling, Gemengde taal, mengtaal, kreools en kreolisering (N. Taalgids 1934).

Weijnen.

< >