Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Chios

betekenis & definitie

Chios - 1° eiland en nomos nabij de W. kust van Klein-Azië, tot Griekenland behoorende en 827 km2 (de nomos C. 918 km2) groot. C. is zeer bergachtig, vnl. in het N., waar het hoogste punt bereikt wordt in den Hagios Elias (1260 m). Het lagere Z.O.deel is vruchtbaar en goed bevolkt. De nomos C. telt 75 680 inw. (1928), vrijwel allen Grieken en Orthodox, behalve een klein aantal Katholieken. Het klimaat is Mediterraan.

De middelen van bestaan zijn landbouw (tarwe, wijn, olijven, vijgen, sinaasappelen, mandarijnen, citroenen) en veeteelt (schapen en geiten). De bodem bevat antimoon. Aan de kust worden sponsen gevischt. Een in C. bijzonder bekend product is de mastix, een harssoort, die van een heester wordt gewonnen en gebruikt wordt in de geneeskunde en ter bereiding van vernis. Reeds in de Oudheid was C. bekend om de rijke productie van wijn, vijgen en marmer.

Geschiedenis.

Gedurende het grootste deel der M.E. was C. Byzantijnsch bezit, in de latere M.E. nam de Ital. invloed er sterk toe, na 1304 werd het eiland in leen gegeven aan een Genueesche adellijke familie, vanaf 1346 kwam het geheel in Genueesch bezit, in 1566 werd het Turksch. In 1822 werd een groot deel der bevolking vermoord naar aanleiding van een beschuldiging van deelname aan den Gr. opstand. Sedert 1912 vormt C. een deel van het Gr. rijk.

2° Stad met 26 167 inw. (1932)aan de O. kust van het gelijknamige eiland, hoofdstad van de nomos C., residentie van een Orthodoxen aartsbisschop en een Kath. bisschop, tot wiens diocees de eilanden C. en Samos behooren.

Hoek.

De Chiotische kunst bereikte haar hoogsten bloei in de zgn. school van C., vooral 1e helft 6e eeuw v. Chr.: Archermus van C. zou het eerst een gevleugelde Nikè (overwinningsgodin) in marmer hebben uitgevoerd, als eerste poging om een zwevende figuur in steen weer te geven; verderen vooruitgang brachten Archermus’ zonen Bupalus en Athenis. Glaucus van C. schreef men het uitvinden van het ijzersmeden toe.

W. Vermeulen.

< >