Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Catalonië

betekenis & definitie

Catalonië - landstreek in Spanje (40° 35'-42° 50' N., 0° 10'-3° 15' O.), bevat de prov. Lerida, Gerona, Barcelona en Tarragona.

Opp. ca. 32 000 km2; ong. 2 928 000 inw. Hoofdstad is Barcelona. C. omvat geheel het Catalonische kustgebergte en heeft dus de bergketens, een lengtedal (pl. Figueras, Gerona, Sabadell, Reus, Tortosa) en de kust, met delta’s door de rivieren Ebro, Llobregas en Ter opgebouwd. Er heerscht een Midd.-zeeklimaat (regen), vandaar ook woudrijk.

Catalonië is een deel van Spanje, dat zeer sterk afwijkt van de andere deelen in ontwikkeling, in godsdienst, taal, zeden en gewoonten. Een eigen taal, het Catalaansch, bevat veel Provençaalsche elementen. De Cataloniër is zeer actief, een contrast met den Castiliaan. Sinds 15 Sept. 1932 vormt het een autonome provincie.

Bestaansmiddelen.

De industrie heeft zich in deze prov. geconcentreerd. Textiel-, metaal-, leer-, schoen-, papier- en kurkindustrie. Electriciteit wordt steeds meer drijfkracht. In de vlakten landbouw: olijf, wijn. Handelshavens zijn Barcelona, Tarragona. Voor geschiedenis en godsdienst, zie ➝ Spanje.

Lit.: o.a. Julius O. Reichenheim, Die wirtschaftliche Bedeutung von Barcelona, Veröffentlichungen des Instituts für Meereskunde (Neue Folge. B. Hist. volksw. Reihe, nr. 8, 1933).

Erkelens. Catalaansch, de taal, die thans door ongeveer 5 millioen menschen gesproken wordt in Catalonië, in de Spaansche provincies Castellón de la Plana, Valencia en Alicante, verder op de Balearen, de Pityusen alsook te Alghero op Sardinië en in Frankrijk in het departement der Oostelijke Pyreneeën (roussillonnais). In de 13e eeuw werd het Catalaansch nog niet door dichters, wel door prozaschrijvers als schrijftaal gebruikt (dichters schreven Provençaalsch); in de 14e en vooral in de 15e eeuw kwam het Catalaansch tot vollen bloei, ook als litteraire taal. Vanaf het einde der 15e eeuw verviel het tot een aantal gesproken dialecten, maar sinds 1833 is het weer een vruchtbare litteraire taal geworden, die in hoofdzaak gebaseerd is op het zgn. Centraal Catalaansch, dat in Barcelona en omgeving de omgangstaal is.

Lit.: W. Meyer-Lübke, Das Katalanische, seine Stellung zum Spanischen und Provenzalischen sprachwissenschaftlich und historisch dargestellt (Heidelberg 1925).

Weerenbeck. Catalonische taalatlas, atlas van taalkaarten over het heele Catalonische taalgebied (Catalonië, Valencia, de rand van Aragon tot Bosost, Roussillon en de Balearen). Hij is slechts een onderdeel van een grootsch-opgezette onderneming der jonge Catalonische Romanisten, waartoe ook een dictionnaire van het oud-Catalonisch (bewerkt naar historische documenten) en een algemeen woordenboek der huidige Catalonische taal (bewerkt naar een schriftelijke enquête) behooren. De C. t. heeft hooge wetenschappelijke waarde; hij is geheel naar het model van den Atlas linguistique de la Franco en werd voorbereid door A. Griera en P. Barnils, die daarvoor in Frankrijk (bij Gilliéron), Zwitserland en Duitschland waren gaan studeeren. Griera deed het werk van Gilliéron en Edmont samen, hij verzamelde (1912-1921) alle materiaal zelf en bleef daartoe in elke plaats ongeveer een week. De plaatsen zijn vastgesteld na een voorloopige enquête, die gehouden was om te bepalen, welke plaatsen voor den taalatlas van bijzonder belang waren.

Natuurlijk koos Griera in elke plaats een geduldig proefpersoon met veel vrijen tijd, die de plaats nog nooit verlaten had en aan de gewone condities voldeed (➝ Afvraagtechniek; ➝ Proefpersoon). Als de proefpersoon twijfelde, riep Griera steeds andere zegslieden ter controle. Het net van den C. t. is 4 x zoo dicht als dat van den Atlas linguistique de la France en heeft 250 plaatsen. Ook het aantal kaarten is veel grooter, want hoewel men het questionnaire van den Franschen taalatlas tot grondslag nam, toch liet men enkele woorden weg, maar voegde er nog veel meer bij, zoodat Griera ongeveer 1000 woorden meer vroeg dan Edmont.

Lit.: A. Griera, Atlas linguistic de Catalanga [Institut d’Estudis Catalans, Palan de la Generalitat, 4 dln. (Abans d’ahir-Els estreps) Barcelona 1923, 1924, 1927]; Bulleti de dialectologia catalana (Juli-Dec. 1918); A. Dauzat, La géographie linguistique (Parijs 1922); K. Jaberg, Romania (dl. 50).

Weijnen. De Catalaansche letterkunde is oorspronkelijk (midden 12e eeuw) een vertakking van de Provençaalsche. Uit dien tijd dateeren stukken proza: notarisakten, transacties, enz. De Homelies d’Organya (eind 12e eeuw) bevatten den oudsten litterairen prozatekst. Om velerlei redenen oriënteerde Catalonië zich naar Provence, zoodat de kunst der Provençaalsche troubadours daar algemeen ingang en navolging vond. Onder de Catalanen is Raimon Vidal de Besalú bekend om zijn „Las razos de trobar”, waarin reeds neiging tot het vercatalaanschen der dichtkunst te bespeuren valt. Een kentering komt er onder Jacob I (1213-1276), die zijn rijk aan den anderen kant der Pyreneeën uitbreidt en een begin maakt met de nationaliseering van Catalonië.

De letterkunde wendt zich meer en meer af van de Proveçaalsche hoofschheid om zich naar den practischen en positieven geest der Catalanen te richten. Uit deze periode dateert een kroniek, getiteld: Llibre dels feyts d’En Jacme lo Conqueridor. De nationale periode der Catalaansche letterkunde breekt met Jacob II (1291-1327) aan. Deze vorst bevestigt het gebruik van het Catalaansch en bevordert de letterkunde. Drie schrijvers beheerschen dit tijdvak: Arnau de Vilanova (1240-1312), bekend om zijn „Rahonament” voor paus Clemens V; Ramon Lull (1235-1315), die de volkstaal voor allerlei geschriften gebruikt, ook romans, o.a. Blanquerna (1283); Ramon Muntaner (1285-1336), geschiedschrijver; zijn Crònica dels fets e hazanyes del Re En Jacme I e de ses descendents is met de Crònica del Rey Pere III van Bernat Desclot (1300) het beste proza van dezen tijd.

In de tweede helft der 14e eeuw krijgt de Catalaansche dichtkunst onder invloed der school van Toulouse weer een Provençaalschen inslag. Daarnaast doet het Fransche verhalend proza, dat veel vertaald wordt, zijn invloed gelden. De C. l. . is in een overgangsstadium, waarin de naast elkaar levende elementen niet tot een harmonisch geheel samensmelten. Francesc Eximènis (1340-1409) is met zijn tallooze werken de laatste encyclopaedische, middeleeuwsche auteur in Catalonië.

De Renaissance breekt zich in Catalonië baan gedurende de laatste jaren der 14e en het begin der 15e eeuw. Zij openbaart zich nog op passieve wijze door vertalingen der Klassieke schrijvers, onmiddellijk uit het Latijn, ofwel uit Fransche of Italiaansche bewerkingen. Evenals elders vindt het werk van Petrarca navolging. Door vertalingen van Italiaansche schrijvers komt ook het Italiaansche realisme in de C. l. en vloeit met de hoofschheid der Fransche romans ineen tot een waarlijk Catalaansch geheel in den roman Curial y Güelfa (1450), en vooral in Tirant lo Blanch van Joannot Martorell. Ook bij dichters als Auziàs March met zijn Cants d’amor en Cants de mort en Uc Bernat de Rocaberti is de Italiaansche invloed te onderkennen. Intusschen heeft zich het letterkundig leven van Catalonië te Valencia samengetrokken.

Daar vormt zich een school van het Catalaansche Humanisme; onpersoonlijk, abstract, vaak onverzorgd van stijl en taal, ontwikkelt zij haar activiteit voornamelijk op didactisch gebied. Schrijvers en dichters van beteekenis heeft zij niet voortgebracht, uitgezonderd enkelingen als: Joan Roiç de Corella (1430-1500) met zijn Oració a la Senyora Nostra en zijn autobiographie Tragèdia de Caldesa. De nationale geest gaat onder, ook in de historiographie. Deze geest is nog levendig bij Bernat Boades (1420), doch bij Pere Miquel Carbonell (1434-1517) is hij reeds Spaansch. Wanneer de koninkrijken Aragon en Castilië vereenigd worden, verliest Catalonië zijn onafhankelijkheid. De centraliseerende politiek van Spanje doet ook het Catalaansch wijken voor de Spaansche taal.

Ook de letterkunde wordt verspaanscht. De laatste Catalaansche dichter van naam is Joan Puyol di Mataró, die in 1580 zijn Batalla de Lepant schrijft. In de 17e eeuw wordt het verhalend proza een sporadisch verschijnsel. Men heeft uit 1608 de Viatge de Pere Portes a l’infern, en uit 1616 Pierres y Magalona. In de lyriek vormt zich aan den eenen kant de populaire strooming met Vincent Garcia (1582-1631) en Rector di Vallfogona (1700); aan den anderen kant de meer academische met Francesc Fontanella, Josep Fontaner.

In de 18e eeuw is het Catalaansch als nationale en cultuurtaal verdrongen door het Spaansch. Onder het volk blijft het voortleven, ook in de kerk, bij het godsdienstig onderwijs. Een enkele schrijver, als Carles Ros, Antoni de Bastero († 1737) en Baldiri Reixach, breekt nog een lans voor de oude moedertaal. De nieuwe Catalaansche beweging, waartoe Antonio de Capmany (1742-1813) den stoot geeft, is als het ware een voorloopster der romantiek. In Catalonië schaart deze zich rond het