Cananeeën - als volksnaam, duidt in de H. Schrift soms de geheele vóór-Israëlietische bevolking van Canaan aan (bijv. Jud. 1), soms echter dat deel daarvan, hetwelk in de vlakten woonde (Num. 13. 29 vlg.; ➝ Amorrheeën), hetgeen misschien het best daaruit wordt verklaard, dat de oudere Amorrheeën door de later invallende C. op de heuvels en op het gebergte werden teruggedrongen en door dezen, die dan ook hun naam aan het land gaven, langzamerhand werden onderworpen.
Het vraagstuk van de afkomst der C., mede in verband met de Bijb. volkerentafel (Gen. 10. 15-19), is uitermate duister.
L i t.: Fr. M. Th. Böhl, Kananäer und Hebräer (Leipzig 1911) ; B. Maisler, Untersuchungen zur alten Gesch. und Ethnogr. Syriens und Paläst. (I Giessen 1930).
“Simons.
”