Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Bronst

betekenis & definitie

Bronst - (Oestrus) is een periodiek verschijnsel bij vrouwelijke dieren, dat om een bepaalden tijd optreedt naargelang van de diersoort. Het dier is dan onrustig, er heeft een verhoogde slijmafscheiding plaats in de vrouwelijke organen, die eenigszins gezwollen zijn en het laat het mannelijk dier toe voor de bevruchting.

Het verschijnsel moet niet worden verward met menstruatie, ofschoon er bij den hond (bij andere dieren zelden) soms een kleine bloeding optreedt. De eenige overeenkomst met de menstruatie is de periodiciteit; overigens is de b. er juist aan tegengesteld. Gedurende de menstruatie kan geen bevruchting plaats hebben, terwijl de b. juist het tijdperk is, waarin de vrouwelijke organen bereid zijn het mannelijk zaad op te nemen en het bevruchte eitje in te kapselen. Heeft bevruchting plaats gehad, dan is de bronstperiode geëindigd en treedt pas eenigen tijd na de geboorte van de vrucht weer op. Zou het dier menstrueeren, dan zou dus de bronstperiode liggen op ongeveer de helft tusschen twee menstruaties.

Het is gedurende de bronst, dat het eitje rijp wordt en van den eierstok wordt afgestooten (ovulatie). Bij dieren, die een natuurlijke steriliteit hebben verkregen, blijft de b. uit. Bij een zgn. bandelooze koe-(nymphomanie) is de periodiciteit verdwenen en wordt de b. onafgebroken voortgezet. Het verschijnsel hangt samen met de secundaire geslachtskenmerken en interne secretie.

Zooals in het begin al gezegd is, zijn de perioden bij de verschillende diersoorten verschillend. Gewoonlijk zijn in het vooren najaar de bronstperiodes duidelijker te herkennen. Bij onze gecultiveerde huisdieren treedt de b. regelmatig gedurende het geheele jaar op. Over de perioden zijn de meeningen nog al eens verdeeld. Waarnemingen zijn op dit punt niet altijd gemakkelijk. Bij paarden duurt de b. ca. 7 dagen (hengstig) en treedt volgens sommigen om de 9 dagen, volgens anderen om de 4 weken op. 5 à 9 dagen na het werpen van een veulen treedt weer de eerste bronstperiode op.

Bij een koe duurt het 24 à 36 uur (de koe is tochtig) en keert het om de 3 a 4 weken terug. Na het kalven treedt de b. weer na 3 à 4 weken op. In de wei is het verschijnsel duidelijker dan gedurende de stalperiode. Bij het varken treedt de beerigheid telkens om de 3 à 4 weken op. Na de geboorte der biggen blijft de bronst gedurende 7 maanden achterwege. De periode duurt 24 à 40 uur.

Bij schaap en geit blijft de b. ook uit gedurende het zoogen. Daarna treedt ze op om de 3 à 4 weken en duurt telkens 20 à 30 uur. Volgens vele onderzoekers blijft bij de geit de b. gedurende den zomer achterwege. De hond is gedurende 9 à 14 dagen loopsch, welke periode zich om de 12 à 16 weken herhaalt. Bij de kat hetzelfde.

De eerste bronstperiode bewijst, dat het dier geslachtsrijp is. In den regel is dit het geval, voordat het dier lichamelijk volgroeid is (bij het paard, wanneer het één jaar is, bij het rund na 8 à 10 maanden, bij het varken na 4 à 5 maanden en bij de hond na 7 maanden). Daarom wordt van deze eerste bronstperiode bij fokmateriaal nooit gebruik gemaakt, maar gewacht tot het dier volkomen uitgegroeid is en zwangerschap geen ernstige groeistoornissen meer ten gevolge kan hebben. Dieren, die in het wild leven, vertoonen de bronst maar één keer per jaar (monoestrisch). Het schijnt, dat het warme klimaat en de domesticatie op de b. van invloed zijn en de verandering van een éénbronstigen cyclus tot een veelbronstigen bevorderen.

Lit.: Schmaltz, Geschlechtslehre der'Haussaugetiere (Berlijn 1921); Wester, Eierstock und Ei (Berlijn 1921).

< >