BEVOLKING VAN NEDERLAND - A) Grootte, gemiddelde jaarlijksche toename en dichtheid der bevolking van Nederland (over de jaren 1830-1933). Zie nevenstaande graphiek.
De toename der bevolking tusschen 1830 en 1930 ging in de laatste 50 jaren veel sneller dan in de 60 daaraan voorafgaande jaren, nl. 1830—1880 met 54%, van 1880—1930 met 97%.
De gemiddelde jaarlijksche toeneming in de perioden tusschen de tien-jaarlijksche volkstellingen vertoont een geregelde stijging. Tegenover een toename tusschen 1830 en 1840 van 0,91 per jaar, staat een stijging van 1,46 in de jaren tusschen 1920 en 1930. Deze stijging ontstond in hoofdzaak door het geboorteoverschot (verschil tusschen geboorte en sterfte); het vestigings-overschot (verschil tusschen vestiging en vertrek) speelt een onbeduidende rol. Het geboorteoverschot is echter niet het gevolg van een hooger geboortecijfer (33,5 per 1 000 inwoners in de periode 1840—1849 tegen 22,0 in 1932), doch van een sterke daling van het sterftecijfer (26,6 per 1 000 inwoners in 1840—1849 tegen 8,99 in 1932). Zeer aanzienlijk was vooral de vermindering der sterfte van kinderen beneden 1 jaar (181,4 op 1 000 levend aangegevenen in 1840—1849 tegen 46,3 in 1932).
Do afstand, die de inwoners van elkaar zou scheiden, als de geheele bevolking gelijkelijk over Nederland verdeeld was, zou in 1830 120 m en op 1 Januari 1933 68 m hebben bedragen.
B) Oppervlakte en bevolking van de verschillende provincies.
De totale oppervlakte van Ned. bedraagt dus 34 181 km2 (met inbegrip van IJselmeer, Wadden, Dollard en Zeeuwsche en Z.-Hollandsche stroomen 40 828 km2), het aantal inwoners op 1 Jan. 1933: 8 183 106: en de dichtheid per km2 in 1830, 1920, 1930 en 1933 resp. 80,2; 210,6; 243,7 en 249,7.
C) De bevolking, naar de grootte der gemeenten verdeeld, is als in onderstaande graphiek is aangegeven voor de jaren 1910, 1920 en 1930 in procenten der totaalbevolking.
De trek naar de steden vond plaats ten koste van het platteland, wat te meer klemt, daar het geboortecijfer op het platteland hooger is dan in de steden en dus eigenlijk de toename op het platteland grooter moest zijn.
D) Ingedeeld naar den leeftijd geeft de bev. van Nederland het volgende beeld. De cijfers geven aan, hoeveel personen bij de betreffende volkstellingen in iedere leeftijdsgroep op 100 aanwezigen van ieder geslacht werden aangetroffen.
Ondanks de zeer sterk gedaalde kindersterfte is tengevolge van de vermindering van het geboortecijfer het percentage kinderen beneden 15 jaar niet onaanzienlijk gedaald. Bij de mannen bedroeg het percentage, dat meer dan 60 jaren oud was in 1850: 14,76, in 1900:16,41, in 1930: 17,70; op iedere 100 vrouwen in 1850: 16,89, in 1900: 17,60, in 1930: 18,63. De verhouding heeft zich dus ten gunste der mannen gewijzigd.
E) Loop der bevolking.
Het aantal onwettige geboorten vertoont volgens bovenstaande graphiek wel een aanmerkelijke daling, doch gezien de toename van het aanwenden van middelen om geboorten te voorkomen, mogen hierop geen conclusies, ten aanzien van een verbeterde moraliteit worden gebouwd.
F) Aantal levend-aangegevenen1) per 1 000 inwoners der gemiddelde bevolking in de verschillende provincies.
1) Sedert 1924 zijn de levend geborenen vermeld: dit zijn de levend aangegevenen, vermeerderd met het aantal kinderen, dat levend geboren, doch vóór de geboorteaangifte is overleden en derhalve als levenloos wordt aangegeven.
Het geboortecijfer is in alle provincies sterk gedaald, in de provincies Noord-Brabant, Limburg en Drente trad echter eerst in de laatste 10 jaren een eenigszins merkbare daling in. Zeer sterk liep het geboortecijfer terug in de provincie Zeeland, wat te opmerkelijker is, omdat daar geen groote steden voorkomen. Deze toch hebben het grootste aandeel in den geboorte-achteruitgang, zooals het volgende staatje aantoont. Hieruit blijkt, dat in de grootste steden in de laatste jaren het geboortecijfer zelfs beneden de helft van het cijfer van 1880—1884 daalde.
H) Bevolking van Nederland naar kerkelijke gezindte Kerkelijke gezindten Aantal mannen Aantal vrouwen Totaal 1920 1930 1920 1930 1920 1930 Ned. Hervormd 1.396.149 1.343.693 1.430.484 1.388.640 2.826.633 2.732.333 Waalsch Hervormd 3.800 2.770 5.162 3.588 8.962 6.358 Remonstrant 12.899 11.852 18.316 17.867 31.215 29.719 Christ. Gereformeerd 24.122 24.205 25.770 26.025 49.892 60.230 Doopsgezind 30.532 26.838 37.237 35.174 67.769 62.012 Evang. Luthersch 40.857 33.757 46.539 44.673 87.396 78.330 Hersteld Luthersch 6.900 5.228 8.196 6.709 16.096 11.937 Behooren tot de Gereformeerde Kerken 279.686 311.213 292.148 327.159 671.834 638.372 Roomsch -Katholiek 1.212.566 1.431.298 1.232.017 1.458.724 2.444.683 2.890.022 Oud-Roomsch 5.125 4.995 6.336 5.187 10.461 10.182 Ned. Israëliet 52.591 51.247 66.702 65.476 109.293 106.723 Portugeesch Israëliet 2.815 2.438 3.115 2.756 6.930 5.194 Behooren tot andere gezindten . . . 48.233 79.338 53.293 90.237 101.526 169.575 Behooren tot geen kerkel. gezindte . 293.432 613.705 240.282 530.688 633.714 1.144.393 Onbekend 555 99 455 86 1.010 185 Totaal 3.410.262 3.942.676 3.465.062 3.992.889 6.866.314 7.936.665 I) Indeeling der bevolking van Nederland naar de kerkelijke gezindten in procenten van de totaalbevolking.
Uit de voorafgaande staatjes en graphieken blijkt, dat de Katholieken zich in Nederland goed gehandhaafd hebben en dat de onrustbarend groote toename van het aantal onkerkelijken in hoofdzaak onder de Protestanten en Israëlieten moet gezocht worden. Terwijl de Ned. Hervormden in 1890, toen voor het eerst de onkerkelijken geteld werden, nog 48,64% der bevolking uitmaakten tegen 35,45% Katholieken, was de verhouding in 1930: Katholieken 36,42% tegen Ned. Hervormden 34,33%.
J) Beroepsstatistiek voor nederland. Zie hiervoor de statistiek in <...> van → Beroepshygiëne.
VI. BEVOLKING VAN BELGIË.
A) Oppervlakte van België, grootte en dichtheid der bevolking.
Provincies Oppervlakte in km2 Bevolking Bevolking per km2 1900 1930 1900 1930 1900 1930 Antwerpen 2.832 2.855 819.159 1.187.6 320 416 Brabant 3.283 3.283 1.263.807 1.694.899 424 516 West-Vlaanderen 3.234 3.234 805.236 897.051 264 277 Oóst-Vlaanderen 3.000 2.977 1.029.971 1.153.866 363 388 Henegouwen 3.721 3.722 1.142.954 1.274.082 322 342 2.895 3.887 *) 826.175 971.878 302 250 Limburg 2.412 2.408 240.796 374.332 107 165 Luxemburg 4.418 4.418 219.200 220.007 62 60 Namen . ;. 3.660 3.660 346.512 354.079 98 97 Het Rijk 29.465 30.444 6.693.810 8.129.824 243 267 1) Met inbegrip van de kantons Eupen en Malmedy.
Het aantal gemeenten in België op 31 December 1930 bedroeg 2 671. De bevolkingsdichtheid voor de verschillende provincies is zeer uiteenloopend; zoo is de provincie Brabant in 1930 ruim 10 maal dichter bevolkt dan de provincie Luxemburg. De aanwezigheid van groote steden speelt hierbij een voorname rol, doch ook zonder deze is het verschil nog groot.
.
B) Over de groepen van gemeenten naar het aantal inwoners was de bevolking procentsgewijze als volgt verdeeld:
C) Loop der bevolking in België Met inbegrip van de kantons Eupen, Malmedy en S. Vith Gelijk men ziet, steeg na den oorlog het aantal huwelijken zeer. Van 1915 tot 1918 was het gemiddeld aantaljiuwelijken per 1 000 inwoners slechts 4,3.
Het aantal echtscheidingen bedroeg in 1930: 2 491. Hiervan kwamen niet minder dan 75% voor in de provincies Brabant, Henegouwen en Luik, welke gezamenlijk slechts 48% der bevolking uitmaken.
De daling van het geboortecijfer komt vooral tot uiting in de Waalsche provincies, waar ondanks het eveneens sterk gedaalde sterftecijfer het geboorteoverschot nog slechts zeer gering is. In 1929 was zelfs het aantal sterfgevallen grooter dan dat der geboorten in de provincie Henegouwen (637 meer sterfgevallen) en in de provincie Luik (370 meer sterfgevallen'). 1930 gaf voor de beide provincies weer een gering geboorte-overschot.
Nog ernstiger is de toestand in de steden Brussel en Luik. In de eerstgenoemde gemeente overtreft sedert 1925 het aantal sterfgevallen dat der geboorten gemiddeld per jaar met meer dan 1 000, in de stad Luik met 580, terwijl men in deze steden tegenover iedere 100 wettige geboorten ongeveer 20 onwettige aantreft. Voor het geheele land bedroeg het aantal onwettige geboorten in de periode 1926—1930, 4 op iedere 100 geboorten.
De kindersterfte beneden 1 jaar bedroeg per 1 000 levendgeborenen voor België : in 1913 : 130 ; van 1920 tot 1924: 102; van 1925 tot 1929: 95; in 1930: 93.
Het volgende staatje geeft een overzicht van het geboorte-overschot voor de verschillende provincies in de perioden 1921—1925 en 1926—1930; de achteruitgang in de laatste periode is vooral voor de Waalsche provincies wel zeer opvallend.
D) Overschot der geboorte op de sterfte.
Provincies: Per 10 000 inwoners gemiddeld per jaar 1921—1925 1926—1930 Antwerpen 105 94 Brabant 64 29 West-Vlaanderen 108 90 Oost-Vlaanderen 82 67 Limburg 164 169 Henegouwen 42 11 Luik 30 12 Luxemburg 70 52 Namen 43 22 Het Rijk 72 52 VII. BEVOLKING VAN NEDERLANDSCH-INDIË.
A) Volgens de volkstellingen bedroeg de bev. van Nederlandsch-Tndië in 1920: 49 350 834, in 1930: 60 731 025 inwoners. Wel moet bij de beschouwing der toename worden in het oog gehouden, dat de volkstelling van 1930 met meer nauwkeurigheid geschiedde dan die van 1920. Dit geldt vooral voor groote deelen der Buitengewesten. Het overgroote deel der bevolking is gevestigd op Java en Madoera, die met een oppervlakte van 132 657 km2 in 1930 41 719 524 inwoners telden, tegen het overige gedeelte van Ned.Indië (Buitengewesten) op 1 767 477 km2 19 011 561 inwoners. Java en Madoera telden dus in 1930 314,5 inwoners per km2 (tegen 263,7 in 1920) en behooren daarmede tot de dichtstbevolkte landen der aarde; in de Buitengewesten kwamen slechts 10,7 inwoners per km2 voor (tegen 8,1 in 1920).
B) De cijfers voor de vier onderscheiden bevolkingsgroepen en eenige der belangrijkste verhoudingsgetallen zijn als volgt:
Java en Madoera.
Bevolkings groepen Bevolking Bevolking van 1930 in % van die van 1920 Percentage der geheele bevolking Aantal vrouwen per 1 000 mannen 1920 1930 1920 1930 1920 1930 Inlanders 34.433.476 40.890.244 118,8 98,4 98,0 1.042.1 1.046,6 Europeanen 135.288 193.618 143,1 0,4 0,5 805,8 894,4 Chineezen 384.218 583.360 151.8 1,1 1,4 832,2 821,8 Andere Vreemde Oosterlingen . 31.189 52.302 167,7 0,1 0,1 820,6 910,8 Totaal 34.984.171 41.719.524 119,3 100,0 100,0 1.038,3 1.042,2 De Buitengewesten.
Bevolkings groepen Bevolking Bevolking van 1930 in % van die van 1920 Percentage der geheele bevolking Aantal vrouwen per 1 000 mannen 1920 1930 1920 1930 1920 1930 Inlanders Europeanen Chineezen Andere Vreemde Oosterlingen . 13.871.144 34.420 425.429 35.670 18.253.631 48.754 650.496 68.720 130.6 162,9 164.6 96,6 0,2 3,0 0,2 96,0 0,3 3,4 0,3 970,0 713,2 738,4 609,7 992,8 817,7 616,2 733,1 Totaal 14.366.663 19.011.501 131,4 100,0 100,0 943,6 970,0 C) Verdeeld over de verschillende gewesten van Indië bedroeg het aantal inwoners volgens de volkstelling van 1980:
Gewesten Inlanders Europeanen en gelijkgestelden Chineezen Andere Vreemde Oosterlingen Totaal West-Java 11.040.098 81.135 260.924 17.282 11.399.439 Midden-Java 10.965.676 34.660 130.266 11.066 11.141.668 Jogjakarta 1) 1.538.694 7.323 12.625 202 1.558.844 Soerakarta 2) 2.535.746 6.541 21.213 1.475 2.564.975 Oost-Java 14.810.030 63.959 158.332 22.277 15.054.698 Totaal voor Java en Madoera.... 40.890.244 193.618 683.360 62.302 41.719.524 Atjeh en Onderhoorigheden 976.265 3.251 21.649 1.735 1.002.900 Oostkust van Sumatra 1.455.051 11.083 191.893 15.596 1.673.623 Tapanoeli 1.034.108 852 5.698 643 1.041.301 Westkust van Sumatra 1.896.710 5.172 14.885 2.342 1.919.109 Eiouw en Onderhoorigheden 257.507 624 39.123 1.075 298.329 Djambi 234.768 494 8.834 1.246 245.342 Palembang 1.061.967 3.827 26.066 4.695 1.096.555 Benkoelen 316.813 889 5.589 328 322.619 Lampongsche districten 349.855 885 8.805 405 359.950 Bangka en Onderhoorigheden .... 107.482 990 96.425 536 205.433 Billiton 44.094 640 28.609 66 73.409 Totaal voor Sumatra 7.733.620 28.707 447.576 28.667 8.238.570 Westerafdeeling van Borneo 713.824 1.036 109.317 3.721 827.898 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 1.328.021 4.729 26.108 7.777 1.366.635 Totaal voor Borneo 2.041.845 5.765 135.425 11.498 2.194.533 Celebes en Onderhoorigheden 3.057.121 4.689 21.410 4.115 3.087.335 Menado 1.111.065 3.232 19.909 6.045 1.139.251 Totaal voor Celebes 4.168.186 7.921 41.319 9.160 4.226.686 Bali en Lombok 1.788.339 657 10.944 2.306 1.842.146 Timor en Onderhoorigheden 1.645.772 960 6.897 3.007 1.656.636 Molukken 875.769 4.844 8.335 4.082 893.030 Totaal voor de overige eil 4.309.880 6.361 26.176 9.395 4.351.812 Totaal voor Ned.-Indië 59.143.776 242.372 1.233.856 111.022 60.731.025 1) Inclusief de Solosche enclaves.
2) Exclusief de enclaves in Jogjakarta.
D) Dat de trek naar de steden geen specifiek Eur. verschijnsel is, moge blijken uit den hier volgenden staat, die een overzicht geeft van de bevolking der voornaamste gemeenten in 1920 en 1930. Verschillende gemeenten zagen in die 10 jaren de bevolking met 70% en meer toenemen.
Java en Madoera.
Gemeenten Europeanen Overigen Totaal 1920 1930 1920 1930 1920 1930 Batavia 24.540 31.340 229.278 406.093 253.818 437.433 Soerabaja 17.497 26.463 174.693 310.351 192.190 336.814 Semarang 10.151 12.577 147.885 205.198 158.036 217.775 Bandoeng 9.043 19.664 85.757 147.058 94.800 166.722 Soerakarta 2.441 3.203 132.044 159.810 134.285 163.013 Jogjakarta 3.730 5.603 99.981 130.951 103.711 136.554 Mr. Comelis 4.833 5.938 47.658 91.399 52.491 97.337 Malang 3.504 7.530 39.477 79.037 42.981 86.567 Buitenzorg 4.193 6.239 42.402 60.188 46.595 65.427 Pekalongan 595 894 47.257 62.146 47.852 63.040 Magelang 2.803 4.189 33.410 39.015 36.213 53.204 Cheribon 971 1.569 32.080 50.163 33.051 51.732 Kediri 774 1.028 42.448 47.516 43.222 48.544 Tegal 973 1.288 33.714 41.720 34.687 43.008 Madioen 1.285 1.669 30.308 40.388 31.593 42.057 Probolinggo 625 925 25.992 36.267 26.617 37.192 Pasoeroean 669 763 33.469 36.208 34.138 36.971 Soekaboemi 1.261 2.259 22.272 31.364 23.633 33.623 Blitar 511 670 19.243 26.959 19.754 27.629 Modjokerto 633 905 18.199 23.545 18.832 24.445 Salatiga 1.208 1.992 17.778 22.405 18.985 24.397 Buitengewesten.
Stadsgemeenten Europeanen Overigen Totaal 1920 1930 1920 1930 1920 1930 Palembang 998 1.883 72.728 107.186 73.726 109.069 Makassar 2.742 3.600 63.976 83.062 66.718 86.662 Medan 3.128 4.292 43.120 70.684 45.248 74.976 Bandjermasin 752 1.022 46.241 63.201 46.993 64.223 Padang 1.979 2.622 36.190 49.354 38.169 51.976 Manado 1.047 1.444 16.015 26.038 17.062 27.482 Amboina 1.489 2.050 9.631 15.028 11.120 17.078 Pematang Siantar 203 305 9.257 15.144 9.460 15.449 Sawah-Loento 496 517 13.857 14.630 14.353 15.147 Fort de Kock 399 620 4.605 14.084 5.004 14.704 Tebingtinggi — 187 — 9.887 — 10.074 Bindjai — 115 — 9.064 — 9.179 E) Aandeel der zeven grootste steden in procenten der totale bevolking van Java en Madoera.
Bevolkingsgroepen 1920 1930 Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Inlanders 2,3 2,4 2,3 3,1 3,0 3,1 Europeanen 52,1 55,0 53.4 27.4 52,8 55,6 54,1 Chineezen Andere Vreemde 29,0 25,5 32,6 29,6 31,2 Oosterlingen 35,9 33,3 34,7 34,8 32,0 33,6 Totale bevolking 2,9 2,8 2,8 3,8 3,6 3,7 F) Aandeel van de stadsgemeenten in procenten der bevolking der Buitengewesten in 1930.
Bevolkingsgroepen Mannen Vrouwen Totaal Inlanders 2,1 2,0 2,0 Europeanen 35,9 41,1 38,3 Chineezen 13,0 16,2 14,1 Andere Vreemde Oosterlingen 23,4 24.9 24,0 Totale bevolking 2,8 2,5 2,6 G) Bevolkingsdichtheid van Ned.-Indië.
Gewesten Oppervlakte in km2 Bevolking Aantal personen per km2 West-Java 47.346 11.399.439 240,8 Midden-Java 28.167 11.141.668 395,6 Oost-Java 47.922 15.054.598 314,1 Gouv. Jogjakarta 3.172 1.558.844 496,6 Gouv. Soerakarta 6.049 2.564.976 424,0 Totaal voor Java en Madoera. 132.657 41.719.624 314,6 Atjeh en Onderhoorigheden 65.550 1.002.900 18,1 Tapanoeli 39.418 1.041.301 26.4 Oostkust v. Sumatra 93.500 1.673.623 17,9 Westkust v. Sumatra 49.534 1.919.109 38,7 Riouw en Onderh 32.392 298.329 9,2 Djambi 44.452 245.342 6,6 Palembang 85.918 1.096.655 12,8 Benkoelen 26.887 322.619 12,5 Lampongsche distr 28.268 359.950 12,7 Banka en Onderh 11.782 205.433 17,4 Billiton 4.849 73.409 15,1 Totaal voor Sumatra 471.550 8.238.670 17,5 Westerafd. v. Borneo 147.211 827.898 6,6 Zuider- en Oosterafd. v. Borneo 386.627 1.366.635 3,5 Totaal voor Borneo 633.838 2.194.633 4,1 Celebes en Onderh 98.939 3.087.335 31,2 Manado 90.597 1.139.261 12,6 Totaal voor Celebes 189.536 4.226.586 22,3 Bali en Lombok 10.546 1.802.146 170,9 Timor en Onderh 63.651 1.656.636 26,1 Molukken 498.455 893.030 1,8 Totaal voor de overige eil 572.552 4.351.812 7,6 Totaal voor Ned.-Indië 1.900.134 60.731.025 32,0 VIII. BEVOLKING VAN BELGISCH KONGO (einde 1930).
A) Grootte der totale bevolking.
Provincies Getelde bevolking Niet getelde bevolking (raming) Algeheel totaal Mannen Vrouwen Kinderen Totaal Kongo-Kasaï Evenaar Oost-Provincie. Katanga 808.952 490.867 1.096.248 384.386 867.169 647.039 1.017.264 405.949 1.102.389 687.949 1.097.704 390.617 2.786.500 1.625.855 3.210.216 1.180.851 60.270 60.000 631 244 30.000 2.846.770 1.685.865 3.841.460 1.210.861 De kolonie 2.779.462 2.846.411 3.178.659 8.803.422 781.614 9.584.936 B) Blanke bevolking van Belgisch Kongo.
Naar het geslacht Naar den Burgerlijken Stand Mannen Vrouwen kinderen Ambtenaren Missionarissen Overigen Kongo-Kasaï Evenaar Oost-provincie Katanga 5.112 1.533 3.401 5.638 2.067 554 1.246 2.749 634 160 498 1.587 891 468 691 538 878 418 589 434 6.044 1.361 3.865 9.002 Totaal 15.684 6.616 2.879 2.688 2.319 20.272 Algeheel totaal 25.179 25.179 C)Sedert eenige jaren zijn omtrent geboorten en sterfte gedeeltelijke enquêtes gehouden onder de Inlandsche bevolking. De resultaten hiervan waren:
Jaren Per 1000 inwoners geboorten sterfte 1927 41,27 31,62 1928 37,62 24,80 1929 38,05 31,91 1930 34,73 28,92 Het sterftecijfer van kinderen beneden één jaar bedroeg volgens deze enquêtes meer dan 30% van de totaalsterfte (in 1930: 34,7%).
D)Naar de nationaliteit bestond de blanke bevolking uit:
Belgen 17.432= 69,23 % Amerikanen 564= 2,24 % Denen 30 = 0,12 % Duitschers 39 = 0,15 % Engelschen 929 = 3 69 % Franschen 649 = 2,58% Grieken 648 = 2,58 % Italianen 1.489 = 6,91 % Nederlanders 361 = 1.44 % Noren 30 = 0,12 % Portugeezen 1.543 = 6,13 % Spanjaarden 16 = 0,06 % Zweden 118 = 0,47 % Zwitsers 263 = 1,04 % Andere nationaliteiten 1.068 = 4,24 % Totaal 25.179 = 100,00 % Eykel.
Bevolkingsvraagstuk. Sociaal-economisch.
A)Geschiedenis. Het bevolkingsvraagstuk als vraagstuk van de verhouding tusschen het menschengetal en de beschikbare hoeveelheid bevredigings-(gebruiks-)middelen heeft de menschheid reeds langen tijd bezig gehouden. In het oude Griekenland en het oude Rome trok zoowel het vraagstuk van overbevolking als van onderbevolking de aandacht van denkers en staatslieden. Zoo koesterde Aristoteles groote vrees voor overbevolking en was er van overtuigd, dat de aarde niet in staat was een behoorlijk onderhoud aan een te sterk stijgende bevolking te geven. Van de oude Romeinen is bekend, dat zij in den keizertijd, bevreesd voor onderbevolking, verschillende wetten uitvaardigden om kinderloozen meer te belasten en kinderrijke gezinnen voordeelen te bezorgen (lex Julia en lex Pappia Poppaea).
De middeleeuwen ondergaan vooral de storing door het optreden van onderbevolking. De oorlogen en de epidemieën richtten herhaaldelijk zulke verwoestingen onder de menschen aan, dat de arbeidskracht in bepaalde geldende verhoudingen soms uitermate schaarsch werd en in verband daarmee eenerzijds hinderlijke tekorten in het productieproces, anderzijds een betrekkelijk groote welvaart voor de „arbeidersklasse” optraden. Pierson heeft in zijn bekend artikel in De Economist, 1909 (Verspreide Economische Geschriften III) „1348”, belangrijke beschouwingen daaraan gewijd.
Bevolkingspolitiek, in den zin, dat men door maatregelen van de overheid trachtte toeneming van bevolking te bevorderen, kwam aan de orde in het mercantilistisch tijdvak, dus van de 16e tot de 18e eeuw. Immigratie — Colbert haalt Nederlanders naar Frankrijk — wordt aangemoedigd, emigratie wordt tegengegaan. De onwettige geboorten worden met de wettige gelijkgesteld.
B)Thomas Robert Malthus. De meening van Godwin — terecht door prof. Bordewijk anarcho-communist genoemd — dat deze aarde genoeg oplevert, maar dat de menschelijke instellingen een goede verdeeling beletten (een op zich zelf zeer juiste gedachte!), dreef Malthus tot het schrijven van zijn: Essay on the Principle of Population, enz. (1798). In deze studie ontwikkelt Malthus o.a. een bevolkingsleer. De grondgedachte daarvan is, dat de mensch, evenals de planten en dieren, een onbeperkten drang tot voortplanting heeft, doch dat de natuur daartegenover karig is geweest in de voorziening met bestaansmiddelen voor den mensch.
Werd de voortplanting der menschheid niet geremd, dan zou na een betrekkelijk kort tijdsverloop een zoodanige wanverhouding tusschen mensch en bestaansmiddelen intreden, dat een aantal menschen noodzakelijk moet omkomen. Er bestaan echter remmen („checks”) en wel, zooals Malthus in zijn Essay (2e hfst.) aanduidt: „repressive checks” (ellende en misdaad) en — toegevoegd in de tweede uitgave van zijn Essay — „preventive checks”, waaronder dan vooral de „moral restraint”, de onthouding van de huwelijksdaad. Malthus tracht deze stellingen in zijn boek te bewijzen en ontleent daarvoor gegevens aan allerlei wetenschappen. Als „illustratie” gebruikt hij de bekende reeksen — de menschheid neemt (ongeremd) toe in een meetkundige, de bestaansmiddelen nemen toe in een rekenkundige reeks — waaraan door de critiek veel te veel aandacht is besteed.
De stellingen, die Malthus in zijn boek tracht te bewijzen, zijn de volgende: 1°de noodzakelijke begrenzing van het bevolkingsgetal zijn de bestaansmiddelen; 2°steeds neemt de bevolking toe, waar de bestaansmiddelen toenemen, tenzij bepaalde machtige en duidelijk waarneembare remmen worden aangelegd; 3°deze remmen, die de grootere macht van de bevolkingstoename vasthouden en er voor zorgen, dat die toename binnen de grenzen van de bestaansmiddelen blijft, zijn geen andere dan: onthouding van de huwelijksdaad, misdaad en ellende.
De invloed van dit boek van Malthus is ontzaglijk groot geweest en er valt niet aan te denken, zelfs maar een beperkt overzicht te geven van den strijd, die er om heen is gevoerd. Talloozen hebben zich achter Malthus geschaard, talloozen hebben hem bestreden. De misverstanden bij de critiek zijn ontelbaar geweest; van velen staat vast, dat zij het Essay niet of althans zeer slordig hebben bestudeerd. Vooral het leerstuk van de afnemende meeropbrengst (→ Afnemende opbrengst) is bij de behandeling van de ideeën van Malthus voortdurend aan de orde geweest.
C)Stand van het vraagstuk. De behandeling van een bevolkingsleer in de moderne economie houdt noodzakelijk verband met het geheele karakter van deze wetenschap in dezen tijd. En zoo komt ook de critiek op de leer van Malthus geheel en al in dat licht te staan. De beschouwingswijze van Malthus en van de School, waartoe hij behoorde, was verkeerd en daarmee verviel het grootste deel van de waarde van zijn beschouwingen.
Hij mengt realistisch en hypothetisch beschouwen dooreen en komt zoo tot een warbeeld. Zijn behandeling van de ontwikkeling der voortbrenging van bevredigingsmiddelen is, ondanks zijn gebrekkige hulpmiddelen voor het grootste deel realistisch, ook die van de „positivo” of „repressive checks”; de behandeling van den bevolkingsaanwas is geheel hypothetisch en kon niet anders zijn. Vijftig jaren critiek hebben met diezelfde moeilijkheid van verwarring in de beschouwingswijzen geworsteld; en nog in den jongsten tijd komt die verwarring herhaaldelijk voor.
Eerst aan den realist Gustav Schmoller is het gelukt de behandeling van de bevolkingsleer in betere banen te leiden. Hij heeft aangetoond de volslagen onvruchtbaarheid van een „absoluut” bevolkingsvraagstuk en den weg geopend naar de behandeling van relatieve over- en onderbevolking. Telkens worstelt de menschheid met relatieve over- en onderbevolking; telkens treden de door Malthus aangeduide „repressive checks” op; maar ook telkens vindt de menschheid min of meer de aanpassing tusschen voortbrenging en bevolkingsontwikkeling. Gustav Schmoller overdreef weer het realisme en vond niet de tweede beschouwingswijze in de economie: de doelmatig-critische.
Deze beschouwingswijze, voorzoover toegepast op het toekomstig gebeuren, blijft ook op veilige wegen, in zoover zij zich slechts bezig houdt met relatieve over- en onderbevolking. Ze geeft slechts aan, wat op bepaald (staatkundig) territoir te doen is om aan het een of ander euvel tegemoet te komen. Zij zal zich daarbij richten op afweer van de werkelijk geldende „repressive checks”; zij zal het individueel verantwoordelijkheidsgevoel aanmoedigen, zonder echter in de overdrijvingen van Malthus’ oude aanhangers te vervallen. Zij zal ook met name rekening houden met de emigratie van het eene naar het andere gebied, omdat het realistisch onderzoek niets aanwijst, wat daaraan in den weg staat uit het oogpunt van de mogelijkheid van voortbrenging van bevredigingsmiddelen, uit het oogpunt van klimaat, enz.
Middelerwijl verdiept de moderne economie, ook ten aanzien van het bevolkingsvraagstuk, het onderzoek naar alle kanten. Daarbij behoudt zij aanraking met allerlei andere wetenschappen en haar resultaten. Wat physica, chemie, allerlei technische wetenschappen, geologie, biologie, empirische psychologie, ethnographie enz. aan reëele gegevens kunnen aanwijzen, is voor den economist als vorscher naar de vraagstukken der menschelijke welvaart van het grootste belang. En zeker bij dat belangrijke onderdeel van zijn onderzoekingen: het bevolkingsvraagstuk.
Het ziet er dan voorloopig naar uit, dat Schmoller bij zijn (onvolledig) realistisch onderzoek gelijk krijgt: dat de menschheid steeds de aanpassingen vindt tusschen reëel bevolkingsgetal en reëel bevredigingsmiddelenfonds. Er moet echter, vanuit het moderne wetenschappelijk standpunt in de economie, bijgevoegd worden, dat het collectief handelen onder leiding der gemeenschapsorganen, in staat is, de menschheid steeds beter bij dat aanpassingsproces te helpen, en wel op tweeërlei wijze: de onderdrukking der „repressive checks” en de bevordering van menschelijk gedrag om daar de voortbrenging ter hand te nemen, waar zij de beste resultaten belooft. Tenslotte worde hier nadrukkelijk gezegd, dat de internationale belemmeringen van dezen tijd (verhindering van internationale migratie) een zeer groote moeilijkheid voor het doelmatig handelen, op grond der reëele economische gegevens, beteekent.
Lit.: Th. R. Malthus, Essay on the Principle of Population as it affects the future improvement of Society, with remarks on the speculations of Mr. Godwin, M. Condorcet, and other writers; Julius Wolf, Nahrungsspielraum und Menschenzahl; Franz Oppenheimer, Das Bevölkerungsgesetz des R. T. Malthus; Gustav Schmoller, Grundriss der allgemeinen Volkswirtschaftslehre; mr. L. A. Ries, Malthus, in De Economist (1921); prof. dr. J. A. Veraart, Het bevolkingsvraagstuk economisch beschouwd.
Veraart.