Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Becker

betekenis & definitie

1° Albert Ernst Anton, componist van orkestwerken (o.a. een symphonie in g, door de Gesellschaft der Musikfreunde in Weenen bekroond, 1861), koorwerken (o.a. een groote mis in b, 1878), twee bundels Minnelieder aus dem 13. Jahrh. (bewerking van melodieën uit het zgn. liederenhandschrift van Jena) en kamermuziek.

*13 Juni 1834 te Quedlinburg,+ f 10 Jan. 1899 te Berlijn. Reeser.

2° Diedrich, organist te Ahrensburg (Holstein), later stadsmusicus te Hamburg, + 1679 aldaar; uitmuntend violist.

Werken: B. heeft gepubliceerd: Musikalische Frühlingsfrüchte (3-5-stemmige kamersonates met basso continuo, Hamburg 1668; ook uitgegeven door P. Phalèse, Antwerpen); dit werk heeft even groote waarde als de eerste kamersonates van Rosemüller. Verder 2-stemmige sonates en suites met dubbelen basso continuo (2 dln. 1674-1679). Een sonate werd in Einstein’s Zur deutschen Literatur für Viola da Gamba (1905) uitgegeven. Eenige geestelijke en wereldlijke gezangen bleven in hs.

3° F r e d e r i k (F r i d o l i n), Holl. schilder. * 24 Mrt. 1830 te Den Haag, + 2 Maart 1895 aldaar. Schilderde portretten, genrestukken en landschappen en behoorde tot den vriendenkring der Marissen. Dit was niet zonder invloed op zijn werk.

L i t.: Alb. Plasschaert, Holl. schilderkunst.

4° F r i t z, Duitsch bouwmeester, werkt veel samen met E. Kutzner in Dusseldorf. Sinds 1919 is hij aldaar professor aan de Staatliche Kunstakademie.
*1882 te Worms a/d Rijn.

Voorn. werken: woon- en landhuizen in Dusseldorf en omgeving; huis van den intellectueelen arbeider op de „Gesolei” (1926) te Dusseldorf.

5° Gundahl Carl Johann, Duitsch schilder en illustrator. *4 April 1856 te Ballweiler, + 1925. Leerling van de acad. te München. Daarna leeraar aan de Stadt. Gewerbeschule te Kiel; 1882 wederom te München, studeerde bij Gabr. Max. Schilderde en teekende figuur en landschap. Hij werkte in de buurt van Braunau. Sedert 1905 begon hij zich toe te leggen op fresco-schildering. Kreeg opdrachten om kerken te versieren, o.a. de St. Maximilianskirche en de St. Annakirche te München. Was ook als teekenaar verbonden aan de Fliegende Blätter.

Werken: wandschilderingen o.a. in de Kath. kerk te Fremdingen bij Nördlingen; schilderijen o.a. in de Sezessions Galerie en de Neue Pinakothek te München.

Lit.: Franz Wolter, Die Christi. Kunst (II, 173-177); Kunst für Alle (XVII, 331 ; XXI, 236 ; 336, 427 ; XXIII, 216).

de Stuers.

6° Hugo, Violoncellist; *13 Febr. 1864 te Straatsburg; leerling van zijn vader Jean B. en van Kanut Kündinger, later ook van Friedrich Grützmacher Sr., Karl Hess, Piatti en Jules de Swert. B. vormde een eigen methode op physiologische basis. Van 1890 tot 1906 was hij cellist in het Heerman-kwartet. In 1901 volgde hij Piatti op als cellist bij de Londensche Maandagconcerten, in 1896 werd hij Koninklijk Pruisisch professor, in 1902 lid van de Koninklijke Zweedsche Academie te Stockholm en in 1909 leeraar aan de Kgl. Hochschule für Musik te Berlijn. Voorts is hij bekend door zijn medewerking in het Trio Flesch-Friedberg. B. componeerde een celloconcert in A-dur, variaties en andere cellostukken.

Hanekroot.

7° J e a n, violist; *11 Mei 1833 te Mannheim, + 10 Oct. 1884 aldaar. Leerling van Al. Kettenus en Vincenz Lachner. Na korten tijd concertmeester te Mannheim te zijn geweest, ondernam B. groote reizen als virtuoos. In 1866 richtte hij te Florence het Florentiner Quartett op, dat zich groote bekendheid verwierf, tot het in 1880 ontbonden werd.
8° J é r o m e, Belgisch officier, ontdekkingsreiziger ten dienste van het Belgisch Comiteit der Internationale Afrikaansche Vereeniging. 1850. Vertoefde van 1880 tot ’88 op den oever van het Tanganjika-meer. Zijn vertrouwen in de Arabieren werd door de feiten tegengesproken, toen de slavenhandelaars de posten van den Staat overvielen.
9° J o h a n, Holl. schilder, etser en lithograaf; *11 Sept. 1870 te Soerabaja. Eerst opgeleid voor den handel, was hij daarin een korten tijd werkzaam. Leerling van de Haagsche acad. Na een verblijf van een jaar te Londen, waar hij lessen gaf, keerde hij weer naar Holland terug en schilderde veel landschappen o.a. uit de omstreken van Den Haag, in Overijsel en Gelderland.

Lit.: Alb. Plasschaert, Holl. schilderkunst.

10° Johannes Robert, Duitsch schrijver van de expressionistische, later van de pacifistisch-communistische richting, hoewel in den beteren stand te München geboren op 22 Mei 1891. De politieke lyriek, waarin deze burgerjongen, niet zonder pathos en valsche rhetoriek, het proletariaat tot de revolutionnaire daad opwekt, vervlakt steeds meer tot berijmd journalisme.

Werken: De profundis Domine (1913); Verfall und Triumph (1914); Das neue Gedicht (1918); Ewig in Aufruhr (1920); Der Leichnam auf dem Thron (1925); Arbeiter, Bauern, Soldaten (1925); Der einzig gerechte Krieg (1926); Ein Mensch unserer Zeit (1930); Graue Kolonnen (1930).

Baur.

11° Johann Philip, Duitsch staatkundige, schrijver en revolutionnair. *19 Maart 1809 te Frankenthal in de Palts, + 1886. Reeds vóór 1830 werd hij lid van revolutionnaire vereenigingen. Wegens de aanvallen, die hij te verduren had, verhuisde hij in 1837 naar Zwitserland, verwierf het burgerrecht te Biel en stelde zich in dienst van Ochsenbein, bij diens strijd tegen den Sonderbund. In 1848—’49 begaf hij zich wederom naar Duitschland, met het doel om Hecker in den Badenschen opstand bij te staan. Werd lid van de pas gestichte socialistische partij en een vurig propagandist voor de Eerste Internationale.

Werken: Geschichte der Süd-deutschen Mai Revolution des J. 1849. Vorbote (Genève 1866) ; Neue Stunden der Andacht: satyrische Psalmen in Reimform (Zürich 1868); Wie und wann (1869).

Lousse.

12° Joseph Blasius, prof. in de theol. en lid van het domkapittel te Mainz; *3 Febr. 1857 te Gonsenheim, + 28 Mei 1926 te Mainz. Hij studeerde aan het Coli. Germanicum te Rome, en was verbonden aan het groot-seminarie te Mainz achtereenvolgens als assistent, professor in moraal, later dogmatiek, en regens. B. schreef verschillende werken.
13° Julius, Duitsch schrijver van mystischgetinte tooneelstukken, die bij de middeleeuwsche tooneeltraditie aansluiten en van enkele romans. *29 Mrt. 1887 te Aschaffenburg.

Werken: Das letzte Gericht (1919); Der Schächer zur Linken (1923); Das Friedensschiff (1926); Gilgamesch (1928).

14° Karl Ferdinand, Duitsch organist en muziekleeraar; *17 Juli 1804 te Leipzig, + 26 Oct. 1877 aldaar. B. is vnl. bekend door zijn muziekhistorische verzameling en publicaties op dit gebied, in het bijzonder: Systematisch-chronologische Darstellung der Musikliteratur (1836, aanvulling 1839); Die Tonwerke des 16. und 17. Jahrh. (21855); Die Hausmusik in Deutschland im 16., 17. und 18. Jahrh. (1840); e.a. Gaf J. S. Bach’s vierstemmige kerkzangen (1843) en een Evangelisches Choralbuch (1844) uit.
15° Nicolaus, Duitsch dichter van conservatief-patriottische liederen, o.m. van „Sie sollen ihn nicht haben, den freien deutschen Rhein”, het voorbeeld van da Costa’s: Aan Nederland, in de lente van 1844 (slotzang) en van H. van Peene’s Vlaamsche Leeuw. *8 Oct. 1809 te Bonn, + 28 Aug.1845 te Hünshoven.

U i t g.: Gedichte (1841).

L i t.: A. Jacob, in De Nieuwe Taalgids (1915, 132); W. Deetjen, Sie sollen ihn nicht haben (1920).

16° Philipp A u g u s t, Duitsch Romanist, die zich met tekstkritiek van middel-Fransche werken, Fransche metriek, oud-Fransche en Spaansche literatuurgeschiedenis, later ook met de studie van Marot, Pascal, Molière e.a. ophield. *1 Juni 1862 te Mülhausen (Elzas), hoogleeraar te Leipzig.

Hoofdwerken: Der Südfranzösische Sagenkreis (1898); Geschichte der spanischen Literatur (1904); Grundriss der altfranzösischen Literatur (1907); Clément Marot (1926); Aus Frankreichs Frührenaissance (1927).

Lit.: Hauptfragen der Romanistik, Festschrift für Ph. A. B. (Heidelberg 1922).

17° Wilhelm Adolf, van 1836 af hoogleeraar te Leipzig in de wetenschap der klassieke Oudheid. Buiten belangrijke werken over antieke cultuurgeschiedenis, als: Charikles oder Bilder altgriech. Sitte (uitg. door Göll 1846) en: Gallus oder Römische Szenen aus der Zeit Augusts (uitg. door Göll 1880), was zijn hoofdwerk het in 1843 verschenen: Handbuch der römischen Altertümer, dat in de latere bewerkingen van Marquardt en Momrnsen nog immer gebruiktwordt.

< >