Duitsch wijsgeer. * 1788 te Danzig, † 1860 te Frankfurt. S. reduceert geheel de wereld tot een voorstelling van het denkend subject, welke wordt bepaald door de organisatie van ons kenvermogen.
In de reflectie op ons zelf is echter de mogelijkheid gegeven om den grond der verschijnselen en het wezen der werkelijkheid te benaderen. Die reflectie doet ons aan onszelf kennen als wezens begaafd met drang, behoeften en begeerten, in één woord met wil.
Wat zich nu in onze intuïtieve introspectie laat kennen als wil, doet zich aan de zintuiglijke kennis voor als lichamelijkheid of stof. Deze is slechts geobjectiveerde wil of wil in uiterlijke verschijning.
Naar analogie met ons zelf beschouwen wij nu ook de andere wezens als geobjectiveerden wil. Ook de Absolute Grond, waaruit de wereld voortkomt, is een onbewuste, blinde wil tot bestaan, volkomen alogisch en irrationeel, die bij zijn verwerkelijking zonder eenige doelmatigheid te werk gaat.
Vandaar dat S. over de wereld en haar bestaan een vernietigend oordeel velt. Hij is de wijsgeer van het → pessimisme: de wereld is de slechtst-mogelijke; met haar bestaan is noodzakelijk ellende en lijden verbonden.
Een bevrijding van de ellende kan slechts worden verkregen door een „Verneinung des Willens zum Leben”, een overwinning op den Oerwil, die zich immers juist als wil tot leven in ons voordoet. De grondslag van het zedelijk goede handelen ligt in het medelijden, waardoor men het leed van anderen naast het zijne op zich neemt en door de verhooging van lijden, die daaruit voorkomt, weer des te dringender tot de negatie van het leven wordt gedreven.Voorn. werken: Die Welt als Wille und Vorstellung; Parerga und Paralipomena (uitg. van alle werken door P. Deussen, 14 dln. München 1911).
Lit.: J. Volkelt, A. S., seine Persönlichkeit, seine Lehre, sein Glaube (Stuttgart 1923); K. Fischer, S. ’s Leben, Werke und Lehre (Heidelberg 1934 ); J. D. Bierens de Haan, S. (z.j.); F. Sassen, Wijsb. der Negentiende Eeuw (1934).
F. Sassen.