Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Apologetica

betekenis & definitie

Apologetica - of apologetiek ( Gr. apologeisthai = verdedigingsrede uitspreken), pas sedert enkele jaren van de apologie onderscheiden wetenschap, bijzonder georganiseerd onder invloed van P. Gardeil. De a. wil op wetenschappelijke wijze de geloofwaardigheid van de Kath. openbaring grondvesten. De a. is niet met de verdediging van een of andere bepaalde geloofswaarheid belast, evenmin als ze zich ten taak stelt bepaalde geloofsaanvallen af te weren. De a. geldt evengoed voor geloovigen als voor ongeloovigen, daar niet alleen hij, die tot het geloof komt, maar ook hij, die reeds gelooft, de geloofwaardigheid van zijn geloof mag onderzoeken.

De a. is daarom zoo ingericht, dat ze de goddelijke echtheid van Christus’ zending bewijst en meteen de aanspraak van de Kath. Kerk op een goddelijk gezantschap wettigt. In gansch de a. gaat het om die twee voorwerpen: Christus en de Kerk. Zij kan uitgaan van de Kerk en opklimmen tot Christus, en dan volgt zij de synthetische en regressieve methode (Lacordaire, Dechamps); ze kan ook uitgaan van Christus en nederdalen tot de huidige Kerk, en dan volgt zij de analytische en progressieve methode (aldus de meeste handboeken). Daar de a. geen defensief karakter heeft, maar een irenische of rustige uiteenzetting is van de geloof waardigheidsgronden, neemt ze alleen objectief geldende bestanddeelen op (wonder en profetie).

Alleen deze bewijsgronden hooren thuis in de a., die overtuigen van den goddelijken oorsprong van de Kath. Kerk. De a. als wetenschappelijk onderzoek moet niet door elk geloovige afzonderlijk ondernomen wrorden. Het is immers voldoende één vast bewijs van de geloofwaardigheid van het geloof te bezitten. Dit wetenschappelijk onderzoek is noodig voor hen, die anderen onderrichten, verantwoordelijk zijn voor het geloof van velen, alsook voor de Kerk in het algemeen, die zoowel haar geloovigen als buitenstaanders op een sterk gebouwde rechtvaardiging harer goddelijke voorrechten moet kunnen wijzen.

L i t.: Gardeil, La Crédibité et l’Apologótique (1908); idem, Crédibilité—Dict. Vacant; De Poulpiquet, L’objet intégral de l’Apologétique (1912). Maes.

Ontwikkeling der apologetica in de 19e eeuw en daarna. Meer en meer verwijdert zich de apologetiek van de theologie. De strijd met andersdenkenden gaat niet zoozeer meer over de revelatie en haar inhoud, als over de mogelijkheid eener wijsbegeerte, over kentheoretische problemen, tegen het positivistisch agnosticisme en bepaalde gegevens uit de positieve wetenschappen: vooral betreffende de waarachtigheid van bijbelsche verhalen, zooals bijv. het scheppingsbericht (concordisme, traditionalisme). De ethnologie, praehistorie en archeologie komen daarbij op den voorgrond; het dogma zelf raakt meer op den achtergrond. Verder vraagt vooral de aandacht de verdediging van de stichting, het wezen en de rechten der Kerk op historische gronden; haar plaats in de maatschappij; haar rechten t.o.v. haar leden en den staat.

De verdiensten der Kerk op cultureel gebied moeten worden gehandhaafd. In den jongstcn tijd kwam de neo-apologetiek op . zie Immanentisme). De apologetiek is een speciale tak van de theologie (fundamentaaltheol.) geworden. J. Sassen.