Apocalypse - ( Gr. apokaluptein = ontsluieren in eig. zin of in overdr. zin: openbaren). Onder a. verstaat men:
1° een openbaring van verborgen dingen, vooral van goddelijke geheimen betreffende het einde der tijden, die God rechtstreeks of onrechtstreeks (door zijn engelen) richt tot de menschen.
2° Een boek of deel van een boek, dat zulk een apocalyptische openbaring bevat: bijv. de apocalypse van S. Joannes, de synoptische a. (Mc. 13; Mr. 24—25; Lc. 21. 5—36). De apocalypsen kan men indeelen:
1° in b ij b e 1 s c h e, d.i. geïnspireerde, en extra-bijbels c h e, d.i. niet-geïnspireerde.
2° In canonieke: die nl. geïnspireerd zijn en als zoodanig vastgesteld werden door de Kerk, en apocriefe (bijv. het Leven van Adam en Eva, het Testament der 12 Patriarchen, de Hemelvaart van Mozes): die nl. niet-canoniek zijn, maar die in titel en inhoud een zekere overeenkomst vertoonen met de canonieke apocalypsen, zoodat sommige ervan wel eens voor canoniek gehouden werden.
3° Naar de t ij d s o r d e : in Joodsche, oudchristelijke, middeleeuwsche, latere.
4° In ware (als zoodanig moeten beschouwd worden in ieder geval de bijbelsche-canonieke) en valsche of vermeende. Bij de interpretatie ook der bijbelsche a. moet men speciaal omzichtig zijn, omdat heel het letterkundige apocalyptische genre, ook het extra-bijbelsche, zich kenmerkt door vele en stoute beeldspraak. Tot het apocalyptische genre kan men ook rekenen soortgelijke apocalyptische voorstellingen in de godsdiensten, bijv. der Babyloniërs, der Perzen, der Egyptenaren. Éen beïnvloeding tot op zekere hoogte der bijbelsche en der Joodsche a. door de apocalypsen van andere godsdiensten is a priori niet te ontkennen, noch a priori te bevestigen. Brans.
Voorstelling in de kunst. De a. is, de heele Christ. kunstgeschiedenis door, een geliefkoosd onderwerp ter uitbeelding geweest. Voor de duidelijkheid onderscheidt men: l°de cyclische a. -illustraties. Deze komen vooral in Spanje in de 7e eeuw op, in de a. hss. Deze gaven aanleiding tot cyclische illustratie, a) In den aanvang vinden we 20 illustraties (bijv. in den Bijbel uit Sant Pere de Roda in Catalonië). De voornaamste daarvan zijn: het verschijnen van den Menschenzoon, de brieven aan de Klein-Aziatische kerken, het groote troonzaalvisioen, de vier ruiters, het visioen der zeven bazuinen. Daarvan afhankelijk zijn de zgn.
Beatus-hss., geïllustreerde commentaren op de a., waarvan het oudst bekende uit de 10e eeuw is (Codex van S. Sever); het illustratie-materiaal is echter veel uitgebreider. b) Het hs. uit Trier (8e—9e eeuw) en Bamberg (begin 11e eeuw) e.a., waar de illustraties tot 75 opklimmen en waar afhankelijkheid is vast te stellen van de vroegSpaansche iconographie (Trier heeft 72, Bamberg 52 miniaturen), c) De Anglo-Normandische groep hss. uit de 13e en 14e eeuw, die verwant zijn met de monumentale a.-uitbeeldingen in Saint-Savin in Poitou (11e eeuw) en van de weefwerken in de kathedraal van Angers (einde 14e eeuw). In hoeverre deze AngloNormandische groep afhankelijk is van Spaansche voorbeelden, is nog niet aangetoond. Verwantschap ermee vertoonen ook de 14e eeuwsche apocalyptische sculpturen aan den W. gevel der kathedraal van Reims en vensters in Bourges. d) De blokboek-a. en de incunabel-a. De beroemdste daarvan is die van Albr. Dürer, veelvuldig en in vele variaties nagemaakt (meest bekend is Dürer’s voorstelling van de vier apocalyptische ruiters). Niet alleen neemt Frankrijk Dürer’s iconographie over in de bijbels, doch ook de vensters van Saint Martin-des-Vignes te Troyes, der slotkapel van Vincennes e.a. sluiten zich aan bij de gegevens uit zijn voorstellingskring. c) Fragmenten van een cyclus in S. Elia bij Nepi (Italië), in Anagni. f) De Joachimistisch beïnvloede reeks. door Cimabue(?) in de tweede helft der 13e eeuw in de S. Francesco te Assisi geschilderd, door Giotto en zijn school over/ genomen, bijv. in de S. Maria te Pomposa (voor deze laatste groep vgl. de leerstellingen van Joachim van Fiore en zijn school).
2° Afzonderl ij ke motieven uit de A. a) Reeds in de Christel, grafkunst komen de apocalyptische letters alpha en omega voor. Ze blijven tot den jongsten tijd een geliefkoosd symbool van den eeuwigen Logos (Wet), b) De Christus van het troonzaalvisioen (Apoc. 4) wordt reeds in vroeg-Christ. absismozaïeken voorgesteld (S. Pudentiana, Lateraanbasiliek, S. Maria Maggiore, Rome), echter zonder de 24 Oudsten en de symbolische dieren. Ten tijde van paus Leo den Grooten was er reeds een voorstelling, waar de 24 Oudsten hun kronen voor Christus’troon neder legden, sinds de 10e eeuw verdwijnt ze echter nagenoeg geheel uit de kunst of gaat op in voorstellingen van: c) de Aanbidding van het Lam (Apoc. 5). d) Sinds de alg. viering van het feest van Allerheiligen (8e eeuw) wordt de Aanbidding van het Lam voorgest. zooals ze in Apoc. 7 is beschreven, in later tijd in verband met de voorstelling der H. Drievuldigheid. (zie Hemelsch Jerusalem). e) Zelden komt buiten een cyclus de Christus voor, Die met de sikkel in de hand op een wolk zittend, uitgaat voor den oogst der wrake (Apoc. 14.14). Oudst bekende voorstelling in de Bamberger a. (begin 11e eeuw), f) In verband met de voorstelling van het Laatste Oordeel komt de zgn. Etimasia voor (troon onder Kruis, Boek des Levens, lijdenswerktuigen) sinds de 11e eeuw. g) Maria als de apocalyptische vrouw, met de zon bekleed, de maan onder de voeten en op haar hoofd een kroon van 12 sterren (Apoc. 12. 1); sinds de 15e eeuw. zie Onbevlekte Ontvangenis.
L i t.: Künstler-Ikonogr. der Christl. Kunst (I 1928) met gedetailleerde literatuuropgave (de gegevens zijn echter ietwat verward); Neuss, Die A. in der altspanischen u. altchristl. Bibelillustration (2 dln. 1931).
Knipping.