Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

SCHEPPING (Bijbels-theologisch)

betekenis & definitie

Het scheppingsgeloof heeft zijn klassieke uitdrukking gevonden op de eerste bladzijde der H. Schrift (Gen. 1 : 1-2 : 3) in het verhaal van het,,zesdagenwerk’’ (hexaemeron).

Om aanschouwelijk te maken dat heel de wereld („hemel en aarde”) met al wat er in is („heel hun heir”) door God is geschapen, somt de schrijver de voornaamste verschijnselen op volgens een indeling welke de spontane waarneming en het oud-Oosters wereldbeeld aan de hand doen, om dan elk te herleiden tot een bijzondere goddelijke scheppingsdaad. Zo komt hij tot acht scheppingswerken en is tevens hun volgorde bepaald.

Hij brengt ze echter onder in slechts zes dagen om zijn volksgenoten een goddelijk prototype voor te houden van de Israelietische week. De zes dagen bestaan uit twee parallelle tridua.

In het eerste triduum ontstaan, door „scheiding”, de grote wereldruimten, in het tweede krijgt elk haar bewoners. Aan de scheiding tussen licht en duisternis (iste dag) beantwoordt de schepping der hemellichamen (4de dag), aan de scheiding tussen het water boven en beneden de als een metalen stolp gedachte hemelkoepel (2de dag) beantwoordt de schepping der vissen en vogels (5de dag), aan de scheiding tussen water en land en de bekleding daarvan met de flora (3de dag) beantwoordt de schepping van de landdieren en de mens (6de dag).

Deze kosmos schiep God uit de chaos (tóhoewabóhoe), welke een plastisch aequivalent is van ons „niets”, daar hij de pure ontkenning is van de wereld zoals het verhaal die verder beschrijft: in de oerzee ligt alles nog dooreen, zonder vorm, leven of beweging. Evenals ons „niets” gaat de chaos slechts logisch aan het scheppen vooraf om de uitwerking van Gods ingrijpen te verduidelijken: door de scheppingswoorden, geladen met de levenwekkende kracht van de goddelijke ademtocht, wordt achtereenvolgens gescheiden wat dooreenlag en gevuld wat leeg was.

Het scheppingsgeloof stamt van openbaring, daar het de vrucht is van Israels eeuwenlange dialoog met zijn nationale Verbondsgod. Jahweh.

De elementen van natuurkundige aard, die slechts dienen als voertuig dezer geloofsbelijdenis, stammen echter niet van een aan de eerste mensen of aan Israël gedane openbaring, doch zijn ontleend aan de denkbeelden uit het milieu en de tijd van de schrijver.

Ook in het eerste deel van het paradijs verhaal (Gen. 2) komt het scheppingsthema ter sprake.

Het begint met een aequivalent van de chaos door te beschrijven hoe juist die dingen er nog niet waren waarvan het ontstaan meer in het bijzonder verteld zal worden, omdat ze in het verdere verhaal een rol spelen. De aard en de gang van het verhaal bepalen de keus en de volgorde der scheppingswerken: de mens, de tuin (paradijs), de dieren en de vrouw.

Naast het voorafgaande voorzichtig berekende verhaal doet deze aanzienlijk oudere scheppingsvoorstelling spontaan en primitief aan, al vindt men er een zelfde geloof in terug. Als een pottenbakker kneedt de Schepper het menselijk lichaam uit losse aarde en blaast dan in de neusgaten de levensadem.

Hij bouwt de vrouw uit een rib, genomen uit de eerste mens. Beide taferelen willen niet meedelen hoe God in feite te werk ging, maar geven een aan de waarneming ontleende plastische uitbeelding van een leer over de aard en de bestemming van de mens als stofgeestelijk wezen en van man en vrouw als twee gelijkwaardige partners in het monogame huwelijk.H. R.

Door de scheppingsgedachte poneert de Bijbel de transcendentie van God en de absolute afhankelijkheid van het geschapene van Gods scheppingswil, en ontkent aldus tegelijkertijd iedere vorm van pantheïsme of dualisme. De transcendentie Gods verhindert niet, dat de menselijke rede uit de beschouwing van de geschapen dingen kan komen tot de kennis van het bestaan van God (Wijsh. 13; Rom. 1 : 19 v.). Dat de bestaande dingen geen begin hebben gehad, moet vanuit de Openbaring ontkend worden, kan echter volgens Thomas van Aquino, in tegenstelling tot andere theologen, niet met de rede worden aangetoond. Daarentegen kent de Openbaring niet een volstrekt einde van het geschapene; wel een catastrophaal einde van de bestaande wereldorde met het daarop volgende herstel van alle dingen in een anders geaarde toestand, dat men in oneigenlijke zin herschepping noemt. Zowel de oorspronkelijke schepping als de herschepping bewerkt God door zijn Zoon (Kol. 1 : 15-20; Hebr. 1 : 1-3), met dit verschil echter dat de eerste schepping tot stand komt en in het bestaan bewaard wordt door het eeuwige Woord Gods-Qo. 1 : 3), terwijl de herschepping geschiedt door de mensgeworden Zoon van God, in wiens verheerlijkte mensheid zij reeds begonnen is. A. H.

< >