Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

KLASSE EN KLASSENSTRIJD

betekenis & definitie

De term „klasse”, vooral gemeengoed geworden door en rondom het Marxisme, heeft in de loop der jaren een sterk uiteenlopende interpretatie gekregen. Voor Marx was de klasse een groep mensen met gelijke economische belangen, die in een min of meer manifest conflict verkeerden met klassen met tegengestelde belangen.

Aan het klasse-begrip werd dus onmiddellijk het begrip van de klassenstrijd gekoppeld. Bovendien werd deze strijd tot het centrale maatschappelijke verschijnsel verheven en de sociale geschiedenis dienovereenkomstig geïnterpreteerd als de ontwikkeling van de strijd tussen de klassen.

Door dit principiële stelling nemen plaatste Marx zijn theorie buiten de sfeer der ervaringswetenschappen en verhief hij haar tot een filosofie (zie Marxisme). Naarmate de sociologie tot een zelfstandige ervaringswetenschap uitgroeide, is men de term klasse steeds meer gaan gebruiken in een positieve, dus niet langer filosofische, betekenis, zij het dan ook dat hierin aanvankelijk nog in hoge mate de door het Marxisme gesuggereerde karakterisering van het klasse-begrip gehandhaafd bleef.

Doch reeds spoedig kwam men tot de erkenning, dat dit begrip niet toe te passen was op alle stratificatieverschijnselen. Vandaar dat met name door Ferdinand Tönnies, zelf socialist naast dit klasse-begrip het begrip „stand” werd ingevoerd, omschreven als een collectivum (Samtschaft), waarvan het lidmaatschap gezien wordt als een positieve waarde, en als door de natuur gegeven of door God gewild.

Het verschil tussen klasse en stand is derhalve hierin gelegen, dat standen als zinvolle delen van een gemeenschap gewaardeerd worden, terwijl de klassen principieel elkanders tegenstanders zijn en hoogstens met elkaar in een contractverhouding treden.Het is zonder meer duidelijk, dat een klasse uiteraard in een geheel ander type gemeenschap optreedt dan de stand. Met het begrip klasse correspondeert dan ook, in de terminologie van Ferdinand Tönnies, de Gesellschaft, met het begrip stand correspondeert volgens dezelfde auteur de Gemeinschaft.

Overigens dient men wel te bedenken, dat in de concepten van Tönnies zowel stand als klasse betrekking heeft op de economische verhoudingen, zodat het verschil tussen die twee alleen gelegen is in de wijze waarop de economische verhoudingen sociale gestalte aannemen en door de betrokken collectiva gewaardeerd worden.

Tracht men vervolgens de idee van de klassenstrijd in het begrippensysteem van Tönnies te introduceren, dan is men onmiddellijk gedwongen te erkennen, dat de klassenstrijd-idee volstrekt onverenigbaar is met de begrippen stand en Gemeinschaft.

In de verdere evolutie van het klasse-begrip valt een steeds verdere distantiëring van de Marxistische opvattingen, en daarmede van de klassenstrijd-idee, waar te nemen.

Merkwaardig is, dat in deze verdere ontwikkeling der sociologische theorieën het standsbegrip slechts een betrekkelijk kleine rol gespeeld heeft en dat de term klasse, maar nu geheel ontdaan van zijn Marxistische bijbetekenissen, allengs weer veelvuldig, en vooral in de Amerikaanse sociologie, gebruikt werd als de algemene aanduiding voor een stratificatielaag. Daarmede kreeg het klasse-begrip echter nog meer dan tevoren een uitermate gecompliceerde inhoud, en werd een nadere analyse van dit verzamelbegrip dringend noodzakelijk. Bij de analysepogingen welke in dit verband ondernomen werden, hield men er vooral het oog op gericht dat bij het klasse-begrip zowel de objectieve als de subjectieve aspecten onder één naam bijeen waren gebracht. Nu had reeds Marx een onderscheid gemaakt tussen de Klasse an sich en de Klasse für sich; de Klasse an sich heeft betrekking op het in gelijke economische positie verkeren en dus gelijke economische belangen hebben, echter met abstractie van het klassebewustzijn, d.i. het saamhorigheidsgevoel op grond van de gemeenschappelijke economische omstandigheden; de Klasse für sich is de bewust strijdende klasse.

Met deze begrippen werd dus gewezen op het onderscheid tussen het uiterlijke en het psychologische aspect in het verschijnsel der sociale stratificatie, en tevens werd daardoor de vraag naar de samenhang tussen die twee aspecten aan de orde gesteld. Volgens het Marxisme werd de Klasse an sich volledig bepaald door de productieverhoudingen en waren het klassebewustzijn en de klassenstrijd een noodzakelijk gevolg van de economische toestand waarin de Klasse an sich verkeerde. De ervaringswetenschappelijke sociologie heeft deze stelling echter spoedig als een apriorisme terzijde gesteld. Ten eerste immers is het niet per se noodzakelijk dat de sociale stratificatie op uitsluitend economische verhoudingen berust; ten tweede is de door Marx gepostuleerde causaliteitsrelatie tussen materiële en psychische elementen een onbewezen hypothese.

In de verdere evolutie van de stratificatie-studies is men zich in hoge mate met het psychische aspect gaan bezighouden. Door Geiger werd er op gewezen, dat de economische verhoudingen noch in principe noch in feite in onze maatschappij de exclusieve verklaringsgrond van het stratificatieverschijnsel behoeven te zijn; door Geiger en König beiden werd aangetoond, dat onze maatschappelijke realiteit een geheel ander beeld te zien geeft dan men op grond van de Marxistische voorspelling zou mogen verwachten; van een voortgaande „Verelendung” der arbeidende klasse, waardoor de maatschappij steeds meer in twee vijandige kampen zou worden verdeeld, blijkt geen sprake te zijn; zelfs is het procentuele aandeel van de arbeidende klasse in de totale bevolking van Duitsland en andere landen sedert 1890 afgenomen, terwijl de middenlaag van employé’s en ambtenaren aanzienlijk is uitgebreid; tenslotte is gebleken, dat ook de categorie van fabrieksarbeiders in onze maatschappij bepaald niet als één homogene klasse kan worden gezien en dat een niet gering gedeelte van deze arbeidscategorie op de nieuwe middenstand als aspiratie-niveau (reference-group) georiënteerd is. Van een verscherpte strijd tussen steeds meer uit elkaar groeiende klassen zijn er in onze maatschappij dus weinig sporen te ontdekken, en evenmin geeft onze tijd veel grond aan de verwachting dat deze strijd in de nabije toekomst verscherpt zal worden. Door bovengenoemde studies is wel zeer duidelijk aangetoond, dat de feitelijke historische ontwikkeling in klaarblijkelijke tegenspraak is met de Marxistische profetie.

Deze constateringen hebben tevens tot gevolg gehad, dat men aan het stratificatieverschijnsel geleidelijk een kleinere importantie is gaan toeschrijven, dat men het klasse-begrip niet meer beschouwt als het concept waarmee alle sociale verschijnselen verklaard kunnen worden, en dat men tenslotte het begrip van de klassenstrijd steeds meer is gaan vervangen door het concept van de aanpassing tussen klassen en andere subgroepen in onze maatschappij.

J. TH.

< >