omvat niet uitsluitend kennis van de klassieke talen, Latijn en Grieks, maar ook het zich bezighouden met de cultuur die door deze talen tot ons is gekomen. Filosofie kan men niet beoefenen zonder steeds terug te grijpen op en uit te gaan van de Griekse denkers.
Voor de bestudering van moderne filosofen is kennismaking met Plato en Aristoteles noodzakelijk. Het N.T. is in het Grieks geschreven en de belangrijkste kerkvaders schreven Grieks of Latijn.
Met een algemene klassieke vorming, die de christelijke geschriften op juiste wijze plaatst te midden van de heidense, die op hun beurt weer hun basis hebben in het gehele geestelijke leven van de Oudheid, heeft men een grondslag voor een volledig begrip van de vroeg-christelijke bronnen van kerkgeschiedenis en dogmatiek. Met nadruk zij echter gesteld, dat men zich niet kan behelpen met inleidingen tot, verhandelingen over en vertalingen van de klassieken.
Men moet ze, zeker voor nadere studie, in de grondtekst kunnen lezen. Een vertaling, zelfs een niet-gecommentarieerde, ook al is die wetenschappelijk volkomen correct, dringt toch reeds door de woordkeuze en zinsvorming van de vertaler, waardoor dikwijls diens philologische, theologische of stilistische opvattingen zich verraden, een bepaalde interpretatie op, die niet noodzakelijkerwijs uit de tekst voortvloeit, en daardoor tot willekeurige of zelfs onjuiste conclusies kan leiden.j. w. p.