(Gr.: anthropos, mens, en morphè, vorm) heet in de godsdienstwetenschap het toeschrijven van menselijke vorm of gestalte aan God (physisch anthropomorphisme). Ook het toekennen van typisch menselijke gevoelens als toorn, berouw, afgunst valt onder dit begrip.
Anthropomorphisme is onvermijdelijk zodra men wil spreken over God in zijn persoonlijke ontmoeting met de mens, daar anders die ontmoeting te abstract en onpersoonlijk zou worden. God zelf spreekt in de Schrift dan ook vaak in anthropomorphismen.
Het gevaar, dat men zich een God maakt naar eigen beeld en gelijkenis, is echter niet denkbeeldig. Vandaar de noodzaak van een ascese der religieuze verbeelding in de filosofische en vooral theologische bezinning over God.