Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

BEROUW

betekenis & definitie

In de bekering ligt besloten dat de afwending van God in het centrum van onze persoonlijkheid weer wordt teniet gedaan, hetgeen de Bijbel noemt: het vermorzelen, verbrijzelen en scheuren van het hart (Ps. 51 : 19, Joël 2 : 13). Dit is het berouw, welks Latijnse namen „compunctio”, „attritio”, „contritio” op deze bijbelse oorsprong wijzen.

Het concilie van Trente beschrijft het als „een zielesmart en afschuw over de bedreven zonde, met het voornemen om in het vervolg niet meer te zondigen” (Denz. 897), waarbij het eerstgenoemde element bijzonder wordt beklemtoond. Enige eigenschappen van dit berouw zijn: 1. de bovennatuurlijke oorsprong er van: het wordt opgewekt door Gods woord en innerlijke verlichting, terwijl de acte van berouw tevens een vrije beslissing des mensen is (die al of niet met gevoelde smart kan gepaard gaan); 2. de algemeenheid: het betreft alle zonden, waaraan men persoonlijk schuldig is; 3. de waar-achtigheid: het verfoeit de zonde als zonde tegen God (en niet alleen als menselijke fout of oorzaak van ongeluk), dus als hoogste kwaad.Met het feit dat Gods genade de bekering langzaam kan voorbereiden, hangt samen dat er niet slechts een volmaakt berouw (contritio of contritio perfecta) bestaat, maar ook een onvolmaakt (attritio of contritio imperfecta). In de middeleeuwse scholastiek werden deze onderscheiden doordat het eerste gepaard ging met en bezield werd door de heiligmakende genade en de ingestorte deugd van liefde, het tweede echter niet, doch slechts door het dode geloof en de dode hoop. Heden ten dage worden volmaakt en onvolmaakt berouw onderscheiden naar hun beweegreden, d.i. naar gelang zij ontspringen ofwel aan Gods beminnelijkheid in zich, of aan een lager doch bovennatuurlijk motief, zoals de afschuwelijkheid der zonde of de straffen die zij verdient. In deze vrees mogen de straffen nooit van de zonde zelf worden gescheiden, laat staan er aan tegengesteld, maar moet veeleer in het motief van de straf het uitzicht op de boosheid der zonde openstaan. Daarom verklaart het concilie van Trente dat ook een onvolmaakt berouw, zelfs een uit vrees voor hel en straffen, „als het de wil tot zondigen uitsluit met hoop op vergiffenis, niet slechts de mens niet tot huichelaars en meer tot zondaars maakt, maar ook een gave Gods is” (Denz. 898).

Het berouw is in het algemeen immer nodig om vergiffenis der zonden van God te bekomen. Tot vergiffenis der doodzonden is buiten het sacrament van doopsel (bij volwassenen) of biecht een volmaakt berouw nodig; dit gaat dan gepaard met de wil om Gods verlossende genade in Christus deelachtig te worden langs de door God zelf gewilde weg, d.i. met een al of niet uitdrukkelijk verlangen naar het sacrament. In het sacrament zelf is ook berouw nodig. Volgens de zgn. „attritionisten” is in het sacrament, ook voor de vergiffenis van doodzonden, slechts onvolmaakt berouw nodig, volgens de „contritionisten” volmaakt berouw. Het lijkt waarschijnlijk dat de voorbereiding die de mens uit kracht der genade tot het sacrament verricht slechts in onvolmaakt berouw hoeft te bestaan, dat dan echter door de genade van het sacrament zelf tot volmaakt berouw wordt omgevormd.

Het berouw sluit een verandering in de wortel van mijn daden in: een goed voornemen — niet louter een wel zouden willen (vgl. Matth. 7:21) dat zijn grondslag vindt in de hoop op de genade en mijn wil uitdrukt om weer te treden binnen de banen van de heilige gemeenschap der Kerk. p. s.