Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

zwam

betekenis & definitie

I. I. v. (-men; -metje) Eig.

1. tallusplant zonder bladgroen, met draadvormige struktuur, ip alierlei vormen: de paddestoelen zijn -men; men kent thans ongeveer 40000 soorten van -men; de meeste -men ademen koolzuur uit en ruiken duf. → Zwammen.
2. Uitbr. uitwas aan bomen.

II. Metn. [van I I 1 o toebereide zwam als middel om vuur te vatten, tonder.

II. m. en v. (-s) Stud. zwammer, zwamster.

< >