('zuivərən) (zuiverde, heeft gezuiverd)
1. zuiver maken, reinigen : dat zuivert de lucht, het bloed, het lichaam; een huis van ongedierte –.
2. filtreren : water –.
3. louteren : metaal –.
4. bevrijden : een streek van rovers –.
5. ontdoen : een opstel van fouten –.
6. z i c h –, zich ontdoen, zich rechtvaardigen : zich van een verdenking –.