(zuit'hollant) o. [→: Holland] provincie in Nederland. Hoofdstad : ’s-Gravenhage.
Zuidholland heeft 2 steden met meer dan 500.000 inw. : Rotterdam en ’s-Gravenhage ; 4 gemeenten met 50–100.000 inw. : Leiden, Schiedam, Dordrecht, Delft ; 3 gemeenten met 25–50.000 inw. : Vlaardingen, Gouda, Voorburg ; 19 gemeenten met 10–25.000 inw. : Rijswijk, Wassenaar, Alfen a/R, Katwijk, Ridderkerk, Naaldwijk, Sliedrecht, Gorinchem, Zwijndrecht, Monster, Noordwijk, Hillegom, Leidsendam, Lisse, Maassluis, Oegstgeest, Woerde, Leerdam, Voorschoten.
1. Aardrijkskundig.
Oppervlakte. 2925 km2. De bodem ligt beneden A. P., behalve de duinen, en bestaat uit vasteland en uit eilanden in het zuiden. Bevolking. 2.250.000 inw. Veeteelt (runderen, varkens) op het grasland dat 2 1/3 maal zo groot is als het bouwland. Landbouw, vooral tarwe, verder aardappelen, ook tuinbouw in het Westland en bloembollenteelt.
Belangrijke visserij. Ontwikkelde nijverheid, inz. scheepstimmerwerven (Rotterdam, Dordrecht), metaalnijverheid, steenbakkerijen enz. Handel. Centrum : Rotterdam.
2. Geschiedkundig. →: Holland.