I. v. (-en) [< zinken] lage grond.
II. o. [Dui. Zinn, tin] blauwachtig wit metaal, bladerig en kristalachtig op de breuk.
Enc. Messing of geelkoper, d. i. een mengsel van koper en zink, was reeds in de laatste eeuwen der klassieke Oudheid bekend. Cadmia noemde men toen het mineraal dat het koper geel kleurt; het woord zink, waarschijnlijk oorspronkelijk voor galmei gebruikt, kwam eerst in de XVIIde eeuw in voege. In 1574 werd zink uit ertsen van de Rammelsberg (Harz) bereid. In 1730 begon de zinkindustrie in Engeland; in 1805 vond J. Dony van Luik de Belgische bereidmetode; Amerika kreeg ± 1850 zijn eerste zinksmelterij.
Zink wordt vooral gewonnen uit zinkspaat, zinkgalmei en zinkblende. Het heeft als soortelijk gewicht 7,14, als smeltpunt 419,4° C en als elektrisch geleidingsvermogen 16,5. Voor dak- en gootbedekking, voor bekleding van waterreservoirs enz. wordt het veel gebruikt. Het dient ook voor de vervaardiging van gegalvanizeerd ijzer en voor verschillende alliages o. a. messing. Uit zinkoxyde wordt zinkwit, een belangrijke verfstof, bereid.
Zinkertsproduktie (1950) milj. kg
1. Verenigde Staten 565
2. Canada 282
3. Mexico 223
4. Australië 206
5. Peru 89
6. Italië 86
7. Duitsland 69
8. Spanje 60
Vgl. Belgisch-Kongo 51 Wereld 1900 . Zinkproduktie (1950) milj. kg
1. Verenigde Staten 765
2. Canada 185
3. België 177
4. Duitsland 123
5. Polen 87
6. Australië 85
7. Frankrijk 71
Groot-Brittannië 71
9. Japan 49
Mexico 49 Vgl. Nederland 20 Wereld (U.S.S.R.) 1870 . .