('vringən)
I. (wrong, heeft gewrongen) [ ~ worgen]
1. met kracht draaiend bewegen, persen : het wasgoed -. → bocht, slang.
2. daardoor ontrukken, losdraaien : iemand iets uit de handen -.
3. knellen : die schoenen -; het wringt er of er wringt iets, er is wrijving, onenigheid. → schoen.
4. wrang zijn : die appel wringt.
II. o. Scheepst. beloop van een schip.