m. (-en; -pje)
I. Eig. diertje met veelal rond, langgerekt en samentrekbaar lichaam : (on)gelede -en; sommige -en hebben haren of zuignappen waarmede zij zich bewegen; ingewandswormen; het kind heeft -en; de zit in 't hout. Gez. de knagende van het geweten, gewetenswroeging; een in het hoofd hebben, ergens over wurmen; er knaagt een aan zijn hart, hij heeft innerlijk verdriet; er komen -en in de kaas, de zaak neemt een slechte wending. →: Wormen.
II. Metf.
1. wormachtige schurft bij paarden en muilezels.
2. wormpje medelijdende naam voor een klein kind : dat arm -pje!
Enc. De wormen bewegen zich door strekking en buiging van hun lichaamskringen. Hun aanhangsels, borstels, tasters, voelstompjes helpen ze hierbij en dat ze afscheiden, beschut ze tegen al te snelle,levensgevaarlijke verdroging. Ze zoeken dan ook bij voorkeur vochtige plekken open wagen zich alleen boven de grond als het regent of gedauwd heeft. Ogen hebben ze niet, maar wel lichtgevoelige plekken in de huid. Biezondere ademhalingsorganen ontbreken eveneens, want de lucht gaat gemakkelijk door de dunne, zelfs doorschijnende en vochtige huid heen.
Het spitse vooreinde of de kop dringt gemakkelijk in losse aarde die zij, tegelijk met halfvergane stoffen, hun voornaamste voedsel, in zich opnemen. Men heeft uitgerekend dat de aardwormen per jaar 25 000 kg aarde in één ha omwoelen en door hun darm laten gaan. Aardlagen werken zij voortdurend om en maken zij doordringbaar voor lucht en regen. Daarom heeft men de worm een levendige ploeg genoemd.