(‘wondər)
A. o. (-en; -tje)
I. Eig, W. g. verwondering : geen dat...,het baart geen verwondering, het is natuurlijk dat...
II. Metn.
1. Algm. iets buitengewoons dat de verwondering, verbazing opwekt: het is een je hier te zien; het is een van geleerdheid; -en van dapperheid verrichten; de liefde doet -en. Gez. de -en zijn de wereld nog niet uit, er gebeuren nog buitengewone dingen; en boven -, hij kwam er nog goed af, het is iets zeer buitengewoons dat hij er nog afkwam ; nu zal je -en beleven of zien gebeuren, nu zal je wat beleven.
2. Inz.
a. buitengewoon bouwwerk : de zeven →: wereldwonderen.
b. daad die noch door de mens, noch door de natuurkrachten, maar alleen door Gods almacht kan gewrocht worden : de opwekking van een dode is een -; -en doen, verrichten. Syn. mirakel.
B. bn. en bw. [wonder(schoon)] verwondering wekkend, buitengewoon, vreemd : -e dingen vertellen; -e tonen; -e muziek; hij was wel te pas.
C. bw. zeer erg, veel.