('wis) v. (-n) [wetenschap van het wisse, zekere]
1. Eig. wetenschap der grootheden.
2. Metn. boek daarover. Syn. matesis.
I. INDELING
De rekenkunde of aritmetika handelt over eindige grootheden, door cijfers uitgedrukt; de stelkunde of algebra over eindige grootheden, door letters voorgesteld; de meetkunde of geometrie over eindige ruimtegrootheden; de differentiaal- en integraalrekening over oneindige reeksen van grootheden.
II. GESCHIEDENIS
1. Oudheid en Middeleeuwen.
Van de allereerste aanvang van de kunst van tellen en meten in de oudheid, zijn slechts weinige en verspreide sporen op de tegels van Babylon en de papirusrollen (o. a. AHMES-manuskript) van Egypte te vinden. Uit Egypte brachten THALES VAN MILETE en PUTHAGORAS de matematische grondbeginselen en metodes naar Griekenland over. Hier ontwikkelde zich de wiskunde verder totdat in de IVde eeuw v.K. EUKLEIDES het gehele meetkundige bezit dier dagen in een logisch geheel verenigde. Zijn werk was van grote betekenis voor de ontdekkingen van ARCHIMEDES en APOLLONIOS.
Andere te noemen Grieken zijn PAPPOS en DIOPHANTOS, terwijl de gehele nalatenschap der Romeinen bestaat uit enkele rekenkundige of liever financiële geschriften, de tijdrekenkundige verbeteringen onder Julius Caesar (o.a. door SOSIGENES) en later door DIONYSIUS EXIGUUS ingevoerd, alsmede enige landmeetkundige benaderingsmetodes. Uit de middeleeuwen zijn geen grote namen of ontdekkingen tot ons gekomen, doch de invoering van de nul in het cijferssysteem, van de negatieve getallen in het algebraïsch tekensysteem, de opstelling en de oplossing van algebraïsche vergelijkingen waren voor de verdere ontwikkeling der wiskunde belangrijke vindingen.
2. Nieuwe en Nieuwste Tijd.
Uit de XVIde eeuw is CARDANUS te noemen. De XVIIde eeuw is het gouden tijdperk der wiskunde. NAPIER vond de logaritmen en BRIGGS verbeterde ze, DESCARTES de analytische meetkunde, PASCAL en FERMAT de waarschijnlijkheidsrekening, NEWTON de wetten der aantrekking, dezelfde en LEIBNIZ de differentiaal- en integraalrekening. Op de grondslagen door hen gelegd bouwden verder: J. DE WITT (N. N.), DE BERNOULLI’S (Z.
N.), TAYLOR, EULER, LAGRANGE, LAPLACE. MONGE is de grondlegger der beschrijvende meetkunde. De XIXde eeuw is gekenmerkt door een kritisch onderzoek der in vroegere eeuwen verkregen resultaten, terwijl ook enkele nieuwe gezichtspunten werden geopend. Op het gebied der rekenkunde en der algebra zijn geen nieuwe vondsten te noemen, maar de meetkunde verrijkten BOLYAI en LOBATSJEVSKI met een niet-Euclidische metode en in de differentiaal- en integraalrekening ontwikkelden CAUCHY, ABEL, WEIERSTRASS en RIEMANN vooral de funktieleer. Onder de moderne wiskundigen zijn verder te noemen H. POINCARÉ, PAINLEVÉ, LA VALLÉE POUSSIN, LEMAÎTRE, RUSSEL (B.) en BOHR.
Wiskundige tekens + plus(teken) (optelling)
— minus(teken) (aftrekking)
x keer, maal (vermenigvuldiging)
: gedeeld door (deling)
= is gelijk aan > groter dan (van links naar rechts)
< kleiner dan (van links naar rechts)
∞ het oneindige ° graad: 5°, vijf graad ’ minuut: 5’, vijf minuten ” sekonde: 5”, vijf sekonden a2 a x a of a in de tweede macht a3 a x a x a of a in de derde macht √ wortel(teken)
√(2&) tweedemachtswortel ∛ derdemachtswortel √(2&)2 = 1,41421 √(2&)3 = 1,73205 √(2&)5 = 2.23607 ∛2 = 1,25992 𝝅 = 3,1416; 1/π= 0,31831 𝝁 = mikron, 0,001 mm.